Door Marc van Oostendorp
Wie ben ik? Ieder levensverhaal gaat uit van een kern – een ‘waar zelf’. Maar wie is dat? En vooral: waar bevindt zich dat? Omdat ik de laatste tijd bezig bent met een serie over de vraag wat – onder andere – ik betekent in gedichten, én omdat er nu een nieuwe theorie is die zegt dat we het idee dat we een ik hebben sowieso te danken is aan de taal, ben ik er wat meer over gaan lezen.
Nu blijkt een van mijn favoriete pyschologen, Iris Berent, een nieuw onderzoek te hebben gedaan. Dat gaat niet over waar dat ware ik precies is, maar wel over waar mensen het precies plaatsen. Wat blijkt: we hebben een inconsistent beeld van dat ware zelf. We plaatsen het tegelijkertijd in het lichaam én in de lichaamsloze geest.
Kwellen
Om dit aan te tonen vertelden Berent en haar collega’s aan proefpersonen verhaaltjes over John. Die vertoonde in die verhaaltjes inconsequent gedrag: het ene moment hielp hij een oud vrouwtje de straat oversteken, het volgende moment kwelde hij onnodig de kat. John werd, zo vertelde men vervolgens, onderworpen aan twee soorten onderzoek: een hersenscan en een toets die gebaseerd was op zijn gedrag. Daaruit kwamen tegengestelde resultaten. uit de ene bleek dat Jan goedaardig was, en de andere dat hij kwaadaardig was. Welke test wat vertoonde, verschilde per proefpersoon.
Het idee is dat een hersenscan een toets is van het lichaam en een test van gedrag eventueel ook kan worden opgevat als een indicatie van hoe iemands geest in elkaar zit.
De proefpersonen kregen nu twee vragen voorgelegd. De ene was wie John nu écht was; de andere of hij zijn verschillende daden – helpen oversteken of kwellen – hij nu uit vrije wil uitvoerde. Hier kwamen op het oog tegengestelde resultaten uit. Om te beoordelen hoe John écht in elkaar zat, gingen de meeste mensen af op de resultaten van de hersenscan, maar bij de vragen over de vrije wil waren mensen altijd meer geneigd om ervan uit te gaan dat de goede daden vrijwillig waren en slechte daden een andere oorsprong hadden.
Duaiteit
Wij mensen hebben dus in de praktijk twee beelden van ‘het ware zelf’. Aan de ene kant zijn we geneigd dat zelf te plaatsen in het lichaam, maar tegelijkertijd gaan we ervan uit dat mensen ook een morele kern hebben. Omdat de vrije wil met die morele kern niet in het lichaam geplaatst kan worden, zit hij in de geest. Met name als er uit zo’n lichamelijk onderzoek komt dat iemand slecht is, zijn er dus tegenstrijdigheden, want dan is iemand dus tegelijkertijd inherent slecht en inherent goed.
Hoe dan ook zit de dualiteit van lichaam en geest kennelijk diep in ons geworteld – of in ieder geval in de Engelstalige deelnemers aan dit online-experiment. Dat het beeld dat we hebben eigenlijk tegenstrijdig is, hindert ons niet in ons dagelijks leven en weerhoudt ons er niet van te doen alsof er toch echt een ik is.
Lucas zegt
Als je nog wat interessants wil lezen over die ware zelf (theorie daarover) en hoe die tot stand komt met een vluchtige bespreking van taal (wat is de rol van taal vis-a-vis bewustzijn en communicatie): The Hidden Spring van Mark Solms.
Bijzondere theorieën.
Rob Duijf zegt
De wetenschapper die als eerste het bestaan van het ‘ik’ en het ‘ware zelf’ aantoont en waar deze zijn gelokaliseerd, zal vast en zeker worden voorgedragen voor de Nobelprijs! Ik denk echter dat dat een ijdele exercitie is, want ze bestaan niet. Dat is een boude uitspraak die toelichting verdient.
Het lijkt alsof het ‘ik’ – het ego – bestaat als een op zichzelf staande entiteit. Het wordt echter door het denken gevormd als een complex van identiteiten, vanaf het moment dat we worden geboren. Taal speelt daarin zeker een belangrijke rol, omdat we daarmee identiteit geven aan onze omgeving en aan onszelf: woord geassocieerd met beeld; denk maar aan het leesplankje.
Die ‘vorming’ is conditionering; hoe sterker de conditionering, des te sterker het ‘ik’-gevoel, het gevoel te bestaan. Veel mensen hebben op een bepaald moment, vaak in hun jeugd, een moment van ‘ik’-realisatie: “ik ben een ik, ik besta.” Dat is ook mijn eigen ervaring, ergens in mijn tienerjaren.
Waar een ‘ik’ is, moet ook een ‘niet-ik’ zijn; dat is alles wat ik niet ben. Ook het ‘zelf’ of ‘mezelf’ is ‘niet-ik’, want ‘ik’ kijkt naar ‘zichzelf’ en kent daar allerlei eigenschappen en kwaliteiten aan toe. Het ‘ik’ is dus het centrum – de waarnemer – vanwaaruit het ‘niet-ik’ wordt waargenomen en het lijkt alsof deze van elkaar zijn gescheiden. Dat is echter ilusie: de waarnemer is het waargenomene: ze zijn beide producten van het subjectieve denken.
Wanneer we ons niet van deze ‘mind fuck’ bewust zijn, manifesteert het ‘ik’ zich in de realiteit als de identiteiten die het aangeleerd heeft gekregen of die het zich later heeft aangemeten en zal het al naar gelang de omstandigheden andere rollen spelen. Als ik denk dat ik besta, dan besta ik door mijn handelen. In die zin is het meetbaar, zowel als hersenactiviteit als in expressie.
Omdat het ‘ik’ en het ‘niet-ik’ en dus de virtuele scheiding illusie zijn, zijn ook de ‘vrije wil’ en het ‘doen’ illusie. Willen en doen
komen onvermijdelijk voort uit de ‘ik’ die ‘niet-ik’ wil of niet wil, of die iets aan ‘niet-ik’ wil doen of juist niet. Dit alles is dus egocentrische denkactiviteit die berust op identificatie met identiteiten.
Wanneer we ons echter daarvan bewust zijn, is onze identiteit niet meer dan een naam in de basisadministratie gekoppeld aan een BSN-nummer, vingerafdrukken, een irisscan en een DNA-profiel en is ‘ik’ alleen een persoonlijk voornaamwoord.
Overigens kan ik het boek ‘Behave’ van de vooraanstaande Amerikaanse neurobioloog prof. Robert Sapolsky van harte aanbevelen. Op YouTube staan verschillende interviews en lectures n.a.v. dit boek.
Robert Kruzdlo zegt
‘Dat het beeld dat ‘we’ hebben eigenlijk tegenstrijdig is, hindert ons niet in ons dagelijks leven en weerhoudt ons er niet van te doen alsof er toch echt een ik is’.
Beste, die ‘we of wij’ , deelt niet iedereen. Ik zou niet bij die ‘we’ willen horen. ‘Ik’ is een hulpmiddel, een beleving en geen feit: een beleving van hoe ons brein werkt. Een psycholoog is ook maar eens mens!
Ik had al eerder ergens een reactie gegeven: Het IK deed zijn intrede in het jaar 400 bij Augustinus. Nu ligt die ‘ik’ onder vuur: ik ben het brein b.v.
Ik, is een verwijswoord dat aangeeft dat de spreker het over zichzelf heeft. Maar waar komt de spreker vandaan? Wat ging aan die ik beleving vooraf: herinneringen? Welke?
Eerst zijn de hersenen, het brein met zijn miljarden draden en de zelfdenkende neuronen aan het werk voor dat de lippen de klank IK uitspreekt.
“Er is niet zo’n afgebakende ik, schrijft Borges, we hoeven maar een eindje te lopen, (…) iets te lezen van het verleden, om ons een vreemde te voelen”.
Ik heb mijn studie psychologie niet afgemaakt omdat als ik welk groot schrijver dan ook las, ik zijn geworstel met die onbestaande ‘ik’ tegenkwam. Lees tussen de regels.
Er is niet zoiets als een afgebakende ik, schrijft Borges. Taal is daarom de uitgeverij van iets dat niet bestaat, maar we kunnen niet zonder: als je geluk hebt om in de hemel te komen, – in de hemel spreken ze geen woord, men is volmaakt, weet je hier op aarde je plek.
Ik weet dat ik iets weet en alles wat ik weet, bestaat; dus ik besta.
Tijdens mijn opleiding aan de Rijks (1975), ontmoette ik prof. Jan van Riemsdijk. We hadden een plan samen: Kunstbeleving kan net als wetenschap onderzocht worden. Ik ga verder niet uitweiden, maar dat idee leek mij wel wat. Ik ben er nog steeds mee bezig.
De boeken van Jan van Riemsdijk zijn nog steeds te bestellen.