Multatuli geldt als taalvernieuwer. Vernieuwer van de literatuur, de taal van het geschreven woord. Niet voor niets begint de moderne letterkunde met Max Havelaar (1860), dat in de oorspronkelijke vorm nog steeds heel goed te lezen is. Geen mooischrijverij, maar vertelkunst zonder opsmuk. Geëngageerde literatuur; de schrijver wil het hoofd en het hart van de lezer raken in zijn roman over uitbuiting van de inlanders in het koloniale Indië. Lale Gül zet in Ik ga leven deze literaire traditie voort in haar aanklacht tegen onderdrukking van de vrouw door het geloof en de traditie van haar Turkse ‘verwekkers’.
Gerard Kornelis van het Reve vernieuwde honderd jaar na Max Havelaar de literatuur door met zijn brievenboeken Op Weg Naar Het Einde (1963) en Nader Tot U (1966) een puur autobiografisch genre te introduceren: boeken waarin ‘niets gebeurt’. Evenals Multatuli zijn de brieven van Reve die van een sterke persoonlijkheid: een schrijver met een levensbeschouwing. In ‘Brief uit Edinburgh’ houdt de schrijver tijdens een International Writers Conference van de PEN (21 augustus 1962) een pleidooi voor goede literatuur, dat overal over kan gaan. ‘Dat homoseksualiteit, lesbianism and sodomy sommige mensen als onderwerpen misschien niet aanstaan, maar dat zij menselijke realiteiten vertegenwoordigen.’
Reve is behalve een geëngageerd auteur, ook de man van voortlevende oneliners. Alleen al in ‘Brief uit Amsterdam’ stuiten we op: ‘Het weer van alle mensen’, ‘Veel groente, en weinig aardappelen, dat eet voor een man niet zo lekker.’ ‘De lezer zal misschien opwerpen, dat mijn betoog de grens van het geoudehoer nadert, of zelfs al overschreden heeft. Er is niets tegen geoudehoer, zolang er maar Gods zegen op rust, dat is wat ik altijd zeg.’
Remko Kampurt sluit onder andere in Het leven is vurrukkelluk (1961) en Tjeempie! Of Liesje in luiletterland (1968) aan op de tijdgeest van de sixties, waarin stemmen opgingen om Nederlands fonetisch te schrijven om aldus van die waanzinnige spelling af te zijn, weet je wel. Kampurt hanteert geen consequente fonetische spelling in Tjeempie! Of Liesje in luiletterland. Hij vlecht slechts woorden als demokraatsie, intervjoew (intervjoewun) triomfantulluk, nadrukkelluk, lufpowezie, boerzwazzie, restoran, patroejeerden, diskussjeerden en sogtunsvroeg door de tekst. ‘Munie in de pokkut en een bebie in bed, daar ging het om, dacht het Roofdier.’ Dat is goed voor z’n ‘immuts’.
Lale Gül, studente Nederlands aan de VU, sluit in haar roman Ik ga leven aan bij Multatuli (vijf van de zes motto’s in het boek, het andere is van Nietzsche) als het gaat om een aanklacht (in haar geval tegen de onderdrukking van de vrouw door de Soennitische islam, vertegenwoordigd door haar Turkse ouders) en namen als ‘Droogstoppel’ voor de moeder en ‘Wawelaar’ voor de imam. De moeder wordt ook ‘Karbonkel’ genoemd: ‘Karbonkel de Kakkerlak’, ‘islamitische Stalin’ en ‘Khomeini met kut’. Ze wordt ook wel omschreven als het ‘giftige takkewijf’, ‘zure zeverzak’ en ‘belligerente bloedhond’.
De ‘kut’ moet het in de islamitische wereld ontgelden en wordt ver achtergesteld bij de feestvierende ‘snikkel’ die alles mag. De jongen, of man, wordt, in tegenstelling tot het meisje, alles vergeven. Het boek van Gül is vernieuwend in de openhartigheid en rauwheid van de aanklacht. Gül beheerst verschillende taalregisters. Onverbloemd beschrijft ze oververhitte seksscènes van hoofdpersoon Büsra met haar vriend Freek uit de Schilderswijk (Den Haag), zoon van Koos, PVV’er, met wie Büsra het goed kan vinden. Sterk en hilarisch zijn de dialogen van Amsterdamse scholieren met een Marokkaanse, Turkse, Afghaanse, Surinaamse, Koerdische en Joodse achtergrond die elkaar in rauwe taal dissen tijdens een Rome-reis. Je leert vreemde woorden kennen als tatta’s (witte, autochtone Nederlanders), kech (Turks voor hoer), kehba (Berbers voor hoer), drerries (jongens in het Berbers) top of ibne (flikker in het Turks), moetjoe (iemand die uit angst voor haar omgeving buiten de stad met Jan en alleman flikflooit).
Verhaalfragmenten met Nederlandse woorden als ballen (neuken), nakken (stelen) tetten (tieten), verduiken (geheimhouden), pitten, dutten, bouten, zeiken, pleuren, jassen, lijp, harses, pik, klote, fucking irritant en van school af tiefen wisselen af met essayistische fragmenten met overdreven formeel taalgebruik, waarbij Gül een voorkeur heeft voor woorden als consumeren ‘van significant meer boeken’, aspireren, opteren, tormenteren, resideren (‘Een kostschool waar je ook ’s nachts resideert.’). Ook bedenkt Gül nieuwe uitdrukkingen: In de complottenboom klimmen – Wie met honden omgaat, krijgt vlooien – Ze kon er geen baklava van maken – Ze gooide de hoofddoek in de ring. Iets wat de belligerente Gül overigens nooit zal doen.
Wat na het lezen van Ik ga leven het meest beklijft, is de wereld die wordt ontsloten. Een leven van geloofsonderdrukking, vernedering en vrijheidsberoving. Een meisje anno nu. Domweg ongelukkig achter een voordeur van een flatje in de Kolenkitbuurt in Amsterdam-West.
Laat een reactie achter