Een van de eigenaardige aspecten van de taalzuiveringsvoorstellen in de brochure Waarden voor een nieuwe taal is de grote aandacht die erin wordt besteed aan het verschil tussen zelfstandig en bijvoeglijk naamwoorden, zonder dat de schrijver de moeite heeft genomen uit te zoeken hoe die termen op school ook weer werden uitgelegd.
De ondertitel van de brochure is Een veilige, inclusieve en toegankelijke taal voor iedereen in de kunst- en cultuursector. Hij is dan ook een goed, helder en uitgewerkt voorbeeld van wat mensen die voor ‘veiligheid’ en ‘inclusiviteit’ staan willen van de taal. Voor de duidelijkheid: dat streven roept bij mij niet meteen weerstand op. Ik wil best wit zeggen in plaats van blank, al ben ik ook weer niet geneigd om er bij anderen op aan te dringen om datzelfde te doen.
Maar het gehannes met die naamwoorden is verbazingwekkend. Kun je je als je over taal schrijft niet een klein beetje verdiepen? Laten we zeggen op het niveau waarop de stof in de basisschool wordt uitgelegd.
De brochure is niet de enige die een obsessie heeft voor de naamwoorden. De auteur verwijst naar een artikel dat vol vuur betoogt dat gehandicapte geen zelfstandig maar een bijvoeglijk naamwoord is, en dat je dus niet moet zeggen dat iemand een gehandicapte is, maar dat die gehandicapt is, of een gehandicapte persoon, zoals hij ook aansluit bij de vraag om niet te spreken over slaven maar de (genominaliseerde) vorm tot slaaf gemaakten te gebruiken. In dat artikel klopt het terminologisch dan nog.
De redenering (die impliciet blijft) is, geloof ik, dat je iemand niet moet reduceren tot een enkele toevallige eigenschap. Het is in ieder geval zeker waar dat er een verschil is tussen:
- Hij is dronken / boos / lief
- Hij is een dronkenlap / bozerik / lieverd
De vorm als zelfstandig naamwoord drukt geen tijdelijke eigenschap uit, wat het bijvoeglijk naamwoord wel kan (iemand die nu even dronken, boos of lief is, is niet per se een dronkenman, bozerik of lieverd). In die zin moet je denk ik het verschil tussen een gehandicapte tegenover gehandicapt zien, al moet ik erbij zeggen dat gehandicapt inherent zo’n permanente eigenschap is, dat ik het verschil tussen de twee niet kan navoelen. (Overigens wil de brochure zelf liever dat we niet gehandicapt schrijven, maar met een beperking. Daar vind ik wel weer volkomen evident dat het heel onaardig zou zijn om iemand een beperkte te noemen.)
Krantenlezer
Vreemd is in dat licht de volgende passage:
Duid het gender van transgender personen niet aan als een gevoel of beleving. Een mens voelt zich geen christen, homoseksueel, socialist, veganist of krantenlezer maar is dat. Een transgender persoon voelt zich dus geen man of vrouw maar is man of vrouw
Hier is het dus juist wél belangrijk of in ieder geval toegestaan om mensen met een zelfstandig naamwoord aan te duiden. Een krantenlezer is weliswaar normaliter iemand die meer dan incidenteel een krant leest, maar het is toch ook weer niet zo dat je als je iemand een krantenlezer noemt, net doet of die persoon geen andere liefhebberijen heeft. (Dat het mal is om te zeggen dat iemand zich krantenlezer voelt, lijdt geen twijfel. De reden is dat dit impliceert dat de spreker denkt dat de persoon in kwestie eigenlijk niet écht een krantenlezer is.)
Lesbisch filmfestival
Het gaat dus geloof ik vooral om woorden met een negatieve associatie die niet als zelfstandig naamwoord gebruikt moeten worden. Toch is in wéér een andere passage juist het bijvoeglijk naamwoord dat het moet ontgelden:
Maak van mensen (en bevolkingsgroepen) geen bijvoeglijk naamwoord of scheldwoord. Een klein collegiaal onderonsje of borrel waarin iets (al dan niet grappend) ‘een nichtenstreek’, ‘turkenjas’ of ‘pottenkapsel’ wordt genoemd zorgt al voor een onveilige werksfeer.
De discusie wordt nu natuurlijk ingewikkeld gemaakt doordat geen van de genoemde voorbeelden een bijvoeglijk naamwoord bevat. Hier wreekt zich mogelijk de nogal angelsaksisch ingestelde visie van de auteur – in het Engels schrijf je dit soort samenstellingen los van elkaar, en dan kun je het eerste lid als een soort bijvoeglijk naamwoord zien. Maar eigenlijk geldt hier natuurlijk vooral dat alle genoemde woorden duidelijk negatief bedoeld zijn. Het zou een beetje vreemd zijn om laten we zeggen ‘een Antilliaans feestje’, ‘Joodse kinderen’ of ‘een lesbisch filmfestival’ te willen vermijden. En wat te denken van transgender in een transgender persoon?
De brochure is eerder besproken door onder anderen Jamal Ouariachi in Trouwen Marc Kregting op zijn blog De Honingpot.
Wouter van der Land zegt
“dat streven roept bij mij niet meteen weerstand op”
Niet meteen, maar wanneer dan wel? Het gaat hier om een stevig door de overheid gesteund initiatief: het ministerie van cultuur en zes subsidiegevers staan erachter en betalen mee. Ik vind het nogal ver gaan om te adviseren termen als ‘Westerse muziek’ en ‘Amerikaanse componist’ ‘niet meer te gebruiken. Titels als ‘Zwarte schuur’ en ‘Black Butterflies’ zijn voortaan ongewenst omdat het woord ‘zwart’ in een ongunstige betekenis gebruikt wordt. Zoiets gebruiken kan dus betekenen dat je straks geen of minder subsidie voor een project krijgt, of dat een gevoeligheidsambtenaar je een alternatieve titel ‘attendeert’ (je mag hier denk ik een glijdende schaal verwachten).
Het voorbeeld van de krantenlezer klopt denk ik niet, er zit een valse tegenstelling tussen voelen en zijn in. Iemand noemt zich lijkt mij zo wanneer hij veel kranten leest en daar een zekere waarde aan ontleent. Dat is dus deels een feitelijke toestand, maar ook deels een gevoel. Iets wat je tot je identiteit rekent, heeft altijd een sterke emotionele component. Mensen voelen zich Nederlander en ‘zijn’ dat dan ‘dus’. We voelen ons geen vederloze tweevoeter, maar zijn dat wel.
Marc van Oostendorp zegt
Verklaarde tegenstanders van dit streven nemen naar mijn smaak vaak hun toevlucht tot extrapolatie en het glijdendeschaalargument. Ik lees in deze brochure geen poging om mensen subsidie te ontnemen; men wordt geattendeerd op een bepaalde kijk op het taalgebruik. En hoe dan ook heb ik niet het idee dat ik door mijzelf wit te noemen aan het begin sta van een dictatoriaal regime.
Ik ga ervanuit dat in de omgangstaal zoals we die in het openbaar gebruiken een zekere hoffelijkheid nodig is, en dat de regels van die hoffelijkheid veranderen. In dat licht zie ik ook deze brochure. Natuurlijk heeft iedere etiquette ook iets beperkends, en mij lijken sommige voorstellen in een boekje als dit nogal radicaal, maar dat betekent niet dat ik daarom denk dat de taalpolitie nu ieder moment aan de deur kan kloppen.
Wouter van der Land zegt
@Marc,
De brochure schetst en erkent zelf een glijdende schaal: cultuurwerkers doen nu voor de bühne iets aan diversiteit en inclusiviteit om subsidie binnen te halen, wat bijvoorbeeld door gemeentes als Den Haag en Amsterdam geëist wordt als voorwaarde. Dat kan ertoe leiden dat het vinkjes zetten belangrijker wordt dan goede kunst maken.
Hoffelijkheid is natuurlijk een goed en belangrijk streven. De brochure doet ook zeker goede suggesties, naast die politiek ingegeven vormen.
victacausa zegt
Blank is gewoon blank, maar wit is lijkbleek. ‘Taalkundigen’ maken zich overigens best niet te veel illusies over hun invloed op het taalgebruik in het algemeen. Het stelt weinig voor.