Het verschijnen van een nieuwe ‘Van Dis’ is altijd een evenement. Dat gold ook voor zijn nieuwste roman, Klifi. De schrijver werd overal geïnterviewd, boeken werden grif gekocht, de recensies echter waren minder welwillend. Veel meer dan over de roman, onthullen ze iets over de staat van de literaire kritiek.
Die titel die Van Dis gaf aan zijn roman is een afkorting; Klifi staat voor: ‘klimaatfictie’. Dat duidt dus in de richting van een roman die haar eigen genre als onderwerp heeft, zou je denken, een roman óver fictie. De lezer verwacht na zo’n titel een zelf-reflexief onderzoek naar wat literatuur vermag in relatie tot de klimaatproblemen. Dat vermoeden wordt nog eens bevestigd zodra blijkt dat de hoofdpersoon van het boek een schrijver is. Eentje die portretten maakt van vluchtelingen die zijn verdreven door het wassende water. Die vluchtelingen dienen zich aan zijn schrijftafel aan. Het zijn allegorische figuren. Niet wie deze mensen zijn is de vraag die in deze roman wordt gesteld, maar in welke taal je ze zou kunnen vangen zonder te vervallen in sentimentaliteit of documentair realisme. Daarom spreken ze in bestaande discoursen, bijvoorbeeld in rap of poëzie.
‘Typetjes’
De recensenten van NRC Handelsblad, Parool en De Groene baseerden hun oordeel echter op een interpretatie van de roman als een bloedserieuze poging om te voorspellen hoe Nederland er uit zal zien in 2030. NRC noemt het ‘een toekomstroman’, over ‘een Nederland-van-overmorgen met dystopische trekjes’. De ironie waarmee de oude schrijver in zijn vesting van taal en kunst verschanst zit, wordt over het hoofd gezien, en de discoursen een gebrek aan ‘waarachtigheid’ verweten. Thomas van den Berg schrijft in HP/De Tijd bijvoorbeeld dat de tragiek niet ‘voelbaar’ wordt.
Maar er zijn andere eisen dan waarachtigheid of voelbaarheid die we aan een geëngageerde roman moeten stellen. Engagement is alleen verdraaglijk, alleen zinvol ook, als het tegelijk een onderzoek is naar de positie van waaruit het subject handelt, schrijft, ingrijpt. Engagement en realisme in de literatuur moet gepaard gaan met zelf-reflectie van lezer, tekst en schrijver. Dat is wat literatuur onderscheidt van kitsch. Frans Kellendonk legt dat mooi uit in zijn essay ‘Idolen’. Daarin stelt hij dat romans die claimen een natuurgetrouwe afbeelding van de wereld te zijn, een vorm van idolatrie zijn. ‘Het gaat altijd om macht, bij zogenaamd natuurgetrouwe afbeeldingen’. Daarom moet kunst uitkomen voor haar kunstmatigheid, meende Kellendonk. Daarmee wordt begrijpelijk waarom Klifi geen roman is geworden over een milieu-ramp in de toekomst, maar een roman over een schrijver die onderzoekt hoe je daarover kan schrijven, waarbij hij zichzelf niet spaart, zoals ook Thomas van den Bergh concludeert in HP/De Tijd. Daarom luidt de titel ook niet ‘de orkaan’ of iets dergelijks, maar: Klimaatfictie. Dat impliceert dus een roman over schrijven over de toekomst- niet over de toekomst zelf. Wat je verder ook van het verhaal mag vinden, het heeft geen zin om een boek dat nota bene fictie heet, te beoordelen op waarachtigheid of op de ‘afstandelijkheid van de verteller’ (De Groene) of personages die ‘typetjes’ zijn (Nederlands Dagblad). Marie-José Klaver wijst op Neerlandistiek terecht op een adagium van Karel van het Reve, dat het nu juist de duidelijke gefingeerdheid is die de ‘schijnbare echtheid’ van een roman vergroot.
Ongrijpbaar
Maar dat gaat aan de andere recensenten voorbij. De ironie van de ijdele schrijver Hemmelbahn met zijn zo nadrukkelijk allegorische naam die tracht een boek over het klimaat te schrijven, zelfs het klassieke topos van het gevonden manuscript, de recensenten besteden er amper aandacht aan. Als Klifi over de onmacht van de literatuur zou gaan, concludeert Thomas de Veen in NRC, zou dat wel heel ‘cynisch’ zijn. Door de mogelijkheid van een cynische tekst te verwerpen, wordt de roman op morele, en niet op literaire gronden afgewezen. Cynische of verontrustende literatuur, dat moeten we blijkbaar niet hebben. De ironie wil dat het precies zulke censuur is waar de roman ook over gaat. Het “klimaat” is daarin immers niet alleen meteorologisch bedoeld, maar ook maatschappelijk. Het onderzoek dat de roman onderneemt gaat net zozeer over schrijven onder toenemende, al dan niet zelfopgelegde controle als over schrijven over stijgend water, orkanen en ontheemden.
Thomas de Veen kan zulk cynisme niet geloven van ‘de geëngageerde Van Dis’. Ook Femke Essink in De Groene plaatst de roman trouwens in het licht van de optredens van de schrijver in de media, waarin je de betrokkenheid wél zou voelen. We hebben de laatste decennia inderdaad een toenemend ernstige en realistische literatuur zien ontstaan. We hebben bovendien een sterke media-cultuur rondom de auteur zelf zien ontstaan. Daar is niets op tegen, maar als recensenten daardoor vergeten dat auteurs in hun teksten ook op zelf-reflectieve wijze hun eigen rol en tekst kunnen bevragen zonder dat dat ‘cynisch’ is, wordt het onderscheid tussen literatuur en journalistiek te klein. ‘Een tamelijk ongrijpbare roman’, schrijft De Groene. Dat blijkt.
Aan de lippen
De recensenten van Humo, Tzum en Neerlandistiek zijn de enigen die wijzen op de roman als een ‘experiment’ en als een verhaal over de manier waarop je een dergelijk verhaal kan vertellen. Zo las ik het boek ook: als een experiment. Dit is geen verhaal over ‘Nederland na een klimaatramp’. Klifi is een roman over schrijverschap- waarin (o, ironie) precies die vragen worden gesteld waar de recensies een ontkennend antwoord op geven: mag kunst nog bestaan in een wereld in crisis? Het boek is, zoals Mark Schaevers in Humo terecht opmerkt, een ‘parabel’, en geen realisme.
Dries Muus in Het Parool zegt dat de roman ‘tragiek aan satire’ paart, maar oordeelt dan toch dat Van Dis niets ‘raaks zegt over de wereld’. Uit deze receptie in de landelijke media blijkt wat mij betreft dat Van Dis iets buitengewoon raaks heeft aangetoond over de wereld, namelijk dat we kunst niet meer kunnen begrijpen als kunst, dat we daarmee verkeerd begrijpen wat zij te zeggen heeft over de wereld, en dat literatuur beoordeeld wordt als het verlengde van het optreden van de schrijver in de talkshow.
Thomas de Veen zegt
Een gloedvol en interessant betoog van Yra van Dijk, maar ik vind dat ze een karikatuur maakt van mijn recensie in NRC, die ze flauw en eenzijdig parafraseert. Ik zou Van Dis’ roman hebben gelezen als “een bloedserieuze poging om te voorspellen hoe Nederland er uit zal zien in 2030”, en de roman afwijzend “cynisch” hebben genoemd. In werkelijkheid beschreef ik in mijn recensie juist voortdurend de mogelijkheid dat we de tekst niet als een aanklacht maar “ultiem cynisch” moesten opvatten, te weten: als een volstrekt vergeefse poging van de schrijver om zich het wereldleed aan te trekken en daar iets van te maken. De zwartgallige humor maakte dat ik die bewust beleefde vergeefsheid cynisch noem. Er is geen alinea in mijn stuk waar het níét gaat over het schrijverschap, over het hoe te reageren (ik betrek nota bene Amitav Ghosh erbij).
Wat stond de schrijver te doen? Woedend doorschrijven of zich overgeven aan zijn wanhoop? Die vraag beheerste niet alleen de roman, maar ook mijn leeservaring, de inschatting die ik voortdurend maakte: meent hij het nou? Ik beschrijf in mijn recensie hoe ik die dubbele moraal bleef overwegen, en dat ging niet één kant op: mijn kwalificatie “cynisch” was een beschrijving (geen afwijzing), en soms kon ik mijn eigen tussentijdse conclusies weer niet geloven, dan weer vond ik aanwijzingen in kokette zinnetjes en ironisch (zelf?)commentaar, maar ook in schijnbare woede en wanhoop (tot aan het einde toe: zie, zelfs na de dood van de schrijver, nog het ‘knietje’ dat de verteller suggereert). Ik besluit mijn recensie nota bene met de uitnodiging om er zelf over te oordelen als lezer – omdat je met KliFi twee kanten op kunt.
Overigens: het laatste punt van Van Dijk is erg interessant. Ja, ik vind dat ik de daden van de schrijver bij mijn overwegingen mag betrekken, als een roman zo vrolijk metafictionele spelletjes speelt. De lezer leest niet in een vacuüm, maar wordt ook geconfronteerd met talloze interviews met Van Dis. Die wekken, net zoals eerdere werken in zijn oeuvre dat doen en net zoals elementen uit de roman zelf, bepaalde verwachtingen, die ik ook moet adresseren, vind ik. Zeker omdat Van Dis in die interviews maar één rol speelt, waarmee hij het raadsel van zijn literatuur naar mijn idee juist verkleint in plaats van vergroot.
Melchior Vesters zegt
Aardig om te zien dat een recensent zich geraakt voelt en de moeite neemt om te reageren. Ik denk niet dat Van Dijk een karikatuur van je recensie heeft gemaakt. Ik zie wel een mogelijk misverstand over jouw gebruik van ‘cynisch’.
Volgens Van Dijk heb jij de potentiële interpretatie van de roman als cynische boodschap over het vermogen van literatuur ‘verworpen’ (je geeft immers de voorkeur aan een andere lezing, ook al houd je met je slotzin inderdaad twee opties open). Ik begrijp haar gebruik van de term ‘verworpen’, want je schrijft zelf dat jij een cynische boodschap niet zou ‘geloven’ van Van Dis. Ik kan vervolgens mee in haar redenering dat een verwerping van een roman die een cynische boodschap geeft over het vermogen van literatuur jouw morele oordeel impliceert.
Jij stelt nu dat je met een ‘cynische’ boodschap geen afwijzing bedoelt. Ik denk dat Van Dijk je wel zo heeft opgevat, nl. dat jij niet gelooft in een cynische boodschap – door een ‘geëngageerde’ auteur – over het vermogen van literatuur (bij de lezer, in de samenleving). Dat is overigens wat anders dan wat jij schrijft in je reactie hierboven, namelijk dat jij niet gelooft dat de auteur reflecteert op zijn *eigen* ‘onmacht’ om zich het leed van de wereld aan te trekken. Jij gelooft niet – op basis van diens media-optredens – dat Van Dis zo cynisch zou zijn.
Als ik jullie verschil over hoe jij cynisme bedoelt nu goed heb gereconstrueerd (maar ik kan het mis hebben), valt mij op dat jij Klifi hebt gelezen als een reflectie van de auteur Van Dis over zichzelf, niet over het vermogen van literatuur om anderen te beïnvloeden. Niet dat ik nu principieel bezwaar maak tegen je inzet van buiten-tekstuele gegevens bij je interpretatie, maar zelf heb ik de roman totaal niet gelezen als een expressie van de auteur over zijn persoonlijke onmacht zich leed aan te trekken. De werkelijke persoon Van Dis interesseert mij niet wanneer ik een roman lees; ik las dan ook – mogelijk net als Van Dijk – vooral een vraag (al dan niet met cynisch antwoord) over het vermogen van literatuur bij de lezer/in de samenleving.
Tot slot zijn twee dingen me niet helemaal duidelijk. 1, waarom schrijf je dat je Van Dis’ aanklacht ‘mislukt’ vindt? Voorts: jij vindt dat de slotzin van de roman interessant dubbelzinnig is. Ik vind juist vooral de beginzin van ‘Karwei geklaard’ erg dubbelzinnig: daarin spreekt een ‘schrijver dezes’ tot de lezer. Dit kan je interpreteren als een rechtstreekse uiting van Van Dis, indien je schrijver opvat als de werkelijke auteur (en niet een verteller die slechts het product is van de werkelijke auteur). Eigenlijk kan je pas hierin een expressie van de werkelijke Van Dis lezen, en wel een geëngageerde (we kunnen het tij nog keren). Kortom, 2: ik snap dus niet waarom jij Klifi hebt gelezen als reflectie van Van Dis op zijn veronderstelde onmacht, en waarom je deze veronderstelling *relevant* vond om te verwerken in je recensie. Je recenseert nu eigenlijk jouw beeld van de auteur, niet het boek zelf.
Ik denk dat Van Dijks slotzin – dat helaas ‘literatuur beoordeeld wordt als het verlengde van het optreden van de schrijver in de talkshow’ – erg raak was!
Thomas de Veen zegt
Dank voor uw uitvoerige reactie! Om het even beknopt te houden:
1. Vanwege de stijl. Ik citeer mezelf maar even: “waarin de dingen worden gezegd om te imponeren met hun schoonheid, eerder dan met hun waarachtigheid”. De aanklacht werd me niet pijnlijk genoeg.
2. Nee, dat klopt niet. Sorry, maar dit krijg je dus met een schrijver die schrijft over een schrijver die etc., maar: ik heb het in de zin die u citeert over “de schrijver”, en dat gaat over Hemmelbahn. Díé reflecteert op zijn onmacht om zich het leed aan te trekken en daarmee iets te doen. Ik zou het van een bewonderenswaardig onderscheidingsvermogen vinden getuigen als u al die schrijvers bij het lezen van de roman uit elkaar wist te houden. Ja, ik anticipeer wel op enige verwarring, omdat ik denk dat Van Dis dat ook deed. Mijn aanname is zelfs dat Van Dis iets wíl met dit boek en dat hij dit metafictionele gegoochel daarvoor inzet: dat hij de roman méér wil laten zijn dan iets dat enkel als kunstwerk in een kunstig vacuüm opereert. Is dat meteen het recenseren van mijn beeld van de auteur? Ik vind van niet, hoogstens deels: ik pleit in elk geval graag vóór literaire kritiek die ook kijkt naar hoe romans reflecteren op de maatschappelijke context waaraan ze refereren. Deze roman vroeg daarom, wat mij betreft (zie ook de Verantwoording in KliFi; of is die ironisch?).
Melchior Vesters zegt
1. Ik zal niet twisten over smaak. Zelf las ik een uiterst pijnlijke aanklacht over sociale verdeeldheid, geen mooischrijverij. Ik interpreteerde niet dat de schrijver (hierna steeds bedoeld: Hemmelbahn, niet Van Dis) zich andermans leed niet diep genoeg aantrekt, maar dat een schrijver niet bij machte is om zijn maatschappijkritiek zó vorm te geven dat het effect heeft. Het pijnlijke zit voor mij in de schijnbare krachteloosheid van literatuur. Ik lees dit niet als gebrek van de schrijver, maar als dieper probleem dat vooral ook bij het publiek ligt dat niet bereikbaar is – of zich niet bereikbaar opstelt voor – literatuur: denk aan de scène waarin Hemmelbahn een vrouw poëzie voorleest; het doet haar niets.
Zo’n scène zie ik als voorbeeld van de pijnlijk grote sociale verdeeldheid: literatuur kan een bepaalde groep mensen niet meer bereiken. Ik zie hierin een parallel met het heden, zo’n 25% der Nederlanders leest nooit een boek. Tegelijk groeit de groep ontevreden burgers die een emotionele vervreemding voelen en (hierom) negatieve emotie ophopen. Ik vind het tragisch – en pijnlijk – dat/indien zulke mensen geen literatuur lezen, aangezien juist die mensen veel herkenning erin zouden kunnen vinden.
2. Als mijn reconstructie van jouw gebruik van ‘cynisch’ – dat je in Hemmelbahn ook Van Dis las (al dan niet omdat je buiten-tekstuele gegevens in je interpretatie toepaste) – niet klopte, dan snap ik je recensie niet meer. Ik denk dat je gewoon wat duidelijker had moeten schrijven. In de alinea waarin je vraagt of ‘ “we” er niet in slagen ons te interesseren voor de harde werkelijkheid’ overschrijd jijzelf de grens tussen romanwerkelijkheid (Hemmelbahn) en onze realiteit (Van Dis, jij & ik) – ik neem immers aan dat je met ‘we’ onszelf bedoelt.