In “Kijk, de kleren van de keizer” vraagt Dominiek Sandra aandacht voor het werkwoordspellingsprobleem. Hij stelt dat de spelling onmogelijk goed kan gaan, omdat het systeem botst met de strategieën die de speller hanteert, iets wat al sinds het proefschrift van Gerard Verhoeven (1985) bekend is (hier de samenvatting van dit proefschrift). Talloze vervolgstudies hebben inmiddels de conclusies van Verhoeven bevestigd. Sandra gaat met zijn oproep tot vereenvoudiging dus niet over een nacht ijs. We moeten het onder ogen zien: de Nederlandse werkwoordspelling is niet dat prachtige consistente logische systeem waar menigeen het voor houdt. Het is een vervelend zevenkoppig monster, een plaag voor het onderwijs, en wel om de volgende redenen (Bakker-Peters et al. 2017):
- Het fonologisch principe is moeilijk toe te passen. Het verschil tussen stemloze en stemhebbende consonanten in het midden van een woord is moeilijk te horen en daarvoor biedt ’t kofschip als geheugensteun niet altijd een oplossing.
- Er treedt ongelijkvormigheid op binnen het werkwoordparadigma (hij went, hij is gewend)
- De dt-spelling gaat in tegen de regel dat je geen dubbele medeklinkers schrijft binnen een lettergreep.
- Het morfologisch principe wordt niet gevolgd. De suffixen –de en -te zijn in morfologisch opzicht gelijk, maar de schrijfwijze verschilt.
- De werkwoordspelling interfereert met de verdubbelings- en verenkelingsregels die eerder met veel moeite aangeleerd zijn.
- Het systeem vereist dat werkwoordsvormen die hetzelfde klinken toch verschillend geschreven worden.
- De keuze tussen de ene en de andere vorm wordt onvermijdelijk beïnvloed door frequentie- en context-effecten.
Jaloerse blik
Er zou een andere beregeling moeten komen om althans een paar van de mankementen van het huidige systeem te repareren. Wat zijn de mogelijkheden? Er is al veel nagedacht over alternatieven, onder andere door de commissie Pée/Wesseling (1969), de bekende taalkundige Paardekooper en de Vereniging voor Wetenschappelijke Spelling (VWS, zie het recente artikel van Helge Bonset), de Werkgroep ad hoc Spelling (1989) en Jaap de Rooij in De Groene Spelling(1991). Johan Zuidema (1991) geeft een systematisch overzicht van de mogelijkheden in diezelfde bundel.
Voor geen van de voorstellen een enthousiast onthaal, want wijzigen van de spelling is vervelend. De haalbaarheid van welke verandering dan ook is gering.
Hier desalniettemin opnieuw een overzicht van de vereenvoudigingsmogelijkheden. Want waar gaat het om, wat kun je vereenvoudigen? Er is weinig speelruimte! Misschien is er genoeg draagvlak voor mogelijkheid 1. Ik eindig met een jaloerse blik naar onze brexitbuur, nummer 5. Die mogelijkheid van een verdergaande invloed van het morfologische principe is bij mijn weten nog niet eerder voorgesteld. Het is wel de logische tegenhanger van het voorstel van Paardekooper en de VWS.
- Persoonsvormen: “weg met de t van dt”
De minst ingrijpende wijziging betreft het weglaten van de t van dt¸ zoals nu de t wordt weggelaten in hij eet. Dan schrijf je zij word burgemeester, wat vind je vader ervan, hij wend zich af en het went nooit. De ingreep is voordelig voor de speller, want het onderscheid wordt-word, vindt-vind en wendt-wend verdwijnt.
De lezer heeft van deze wijziging bij de bovengenoemde voorbeelden waarschijnlijk geen last. Soms, zoals bij verbranden, vervalt met deze ingreep het verschil tussen persoonsvorm en voltooid deelwoord (iemand verbrand iets / heeft iets verbrand). Dat is voordelig voor de speller, maar misschien heeft de lezer er last van? Lezers weten niet langer op basis van dt dat het woord een persoonsvorm is. Of de lezer dat signaal kan missen, is eenvoudig met de huidige onderzoeksmiddelen te onderzoeken. Eerder onderzoek leidde tot tegenstrijdige uitkomsten. Kempen et al. 1997 vinden een geringe vertraging bij het lezen van intuinzinnen. De onderzoeken van Van Heuven (1978, 1991) wijzen uit dat dt geen nut heeft voor de lezer.
Het voorstel om de t van dt te laten vervallen is te vinden in de Eindvoorstellen van de commissie Pée/Wesselings (1969) en in het Rapport van de Werkgroep ad hoc Spelling (1988). Deze kleine verandering is een ingreep die kan worden ingevoerd zonder gevolgen voor de rest van het spellingsysteem.
- Verleden tijden: “weg met dd en tt”
De commissie Pée/Wesselings en de Werkgroep ad hoc Spelling stelden voor om dd en tt in de verleden tijd van werkwoorden zoals antwoordde, haastte, stootte en bloedde te verenkelen, dus te schrijven ik antwoorde gisteren, hij haaste zich weg, zij stote zich lelijk en de wond bloede erg. In de huidige discussie spelen die vormen geen rol. De “verleden tijd” is betekenisvolle informatie, niet vergelijkbaar met de grammaticale informatie van dt “dit is een persoonsvorm”. Ingreep 2 hoeft zeker niet samen te gaan met ingreep 1. Ik zou dd en tt niet veranderen. Verdubbeling helpt om de morfologische structuur te herkennen van een deel van het woord dat bijdraagt aan de betekenis. Het lijkt me niet goed om de betekenis “verleden tijd” minder duidelijk in de spelling te laten.
- Schrijven volgens het kofschip
Volgens het huidige systeem is het altijd een -t bij persoonsvormen in de tegenwoordige tijd. Deze -t kun je laten variëren met een -d, zoals in de verleden tijden. Dan sluit die vorm aan bij de andere uitgangen -te/-de, -t/-d: sommige persoonsvormen behouden hun -t (hij/zij/het haakt, heft, sist, lacht, roept), andere krijgen een woordbeeld waaraan we niet gewend zijn (hij/zij/het krabd, zegd, vald, komd, rend, kanood, verhuisd, miauwd). Deze aanpak lost veel op, want je schrijft persoonsvormen op dezelfde manier als voltooide deelwoorden, altijd gebeurd, verbrand, bedoeld enz. De wijziging leidt tot dubbelzinnigheid in de titel van Mulisch’ boek De verteller verteld. Daar moet je als schrijver rekening mee houden.
Het aantal nieuwe woordbeelden kan drastisch teruggebracht worden als je de persoonsvormen van sterke werkwoorden met een -t blijft schrijven en die versie heeft de voorkeur van de Commissie ad hoc Spelling en De Rooij (1991). Maar dit alternatief heeft als nadeel dat je bij het spellen van persoonsvormen in de tegenwoordige tijd moet nadenken over de verleden tijd (hij balt moet je anders schrijven dan hij valt, omdat er wel een verleden tijd balde is, maar geen verleden tijd valde). Niet super.
Schrijven volgens ‘t kofschip is overigens lastig bij de wrijfklanken. Om lastige vormen zoals durfde, en verhuisd te vermijden, zou het zou durvde en verhuizd moeten worden, en vervolgens moet het ik durv en verhuiz worden. Dat verhoogt de consistentie van het systeem, zie Johan Zuidema (1991) voor dit alternatief.
- Schrijven volgens de fonologie
Dat is het voorstel van Paardekooper en de Vereniging voor Wetenschappelijk Spelling, zie het recente artikel van Bonset. Je accepteert dan verschil in de spelling van een nooit voltooit stuk en nooit voltooide stukken, en in het kielzog van dit voorstel wordt het hont – honden, en een ront vierkant naast ronde vierkanten.
- Schrijven volgens de morfologie
Het lijkt een raar voorstel, een morfologische spelling voor de werkwoorden. Van een systeem van -t, -te/-de en -t/-d naar een systeem van alleen maar -d en -de bij vervoegingen, dus persoonsvormen en voltooide deelwoorden met een -d, alle verleden tijden met -de. Kan het wel? Want belangrijker dan het morfologisch principe is het fonologische principe. Omdat het een absolute voorwaarde voor alfabetische spellingen is dat lezers de klankvorm kunnen achterhalen, bespreekt Zuidema (1991) deze variant niet. Onderzoek, en dan met name onderzoek van recentere datum, maakt het overwegen van toch een morfologische spelling van de werkwoorden de moeite waard.
Na het proefschrift van Verhoeven (1985) kwam het onderzoek naar de hobbels die lezers, schrijvers, en leerders moeten nemen in een stroomversnelling. Het leidde tot de conclusie: “Zonder ’t kofschip zeiden en schreven we waarschijnlijk allang krabte, lachde, etc. ’t Kofschip houdt hier vermoedelijk taalverandering tegen.” (Mirjam Ernestus et al. (2005).
Failliet
Het leerproces, de ontwikkelingsgang van d en t in het taalgebruik van kinderen, is inmiddels nader onderzocht. Kinderen beginnen met het overgeneraliseren van de t, zowel in hun uitspraak als in hun spelling (ze zeggen en schrijven soms hanten in plaats van handen). Later komt het met de uitspraak wel goed. Of het valt het gewoon niet op wat er precies gezegd wordt. Het is denkbaar dat het verschil tussen een d of een t in het midden van een woord samenhangt met de snelheid van spreken. Bij langzame spraak meer verstemlozing dan bij een snellere uitspraak.
Bij het schrijven slaat de t-overgeneralisatie aan het eind van groep 3 om in een d-overgeneralisatie (herden in plaats van herten), mogelijk omdat dan geleerd wordt dat een t-klank vaak geschreven wordt met de letter d. Bij de werkwoorden, wanneer de t en d geen deel uitmaken van de stam en minder belangrijk zijn voor de herkenning, is de verwarring groter dan bij de naamwoorden. En blijvender, zie De Schryver et al. (2013) voor onderzoek naar het taalgedrag van volwassenen.
Training
Deze onderzoeken wijzen uit dat d en t soms lastig te herkennen zijn, en dat het in de uitspraak niet nodig is om een precies onderscheid te maken tussen d en t als het om de vervoeging van werkwoorden gaat. Dat heeft zijn invloed op de beheersing van de spelling. Uiteindelijk is het zo dat volwassenen schropte lijken te zeggen (en vervolgens te schrijven), hoewel ze weten dat het hele werkwoord schrobben is. Logisch, want er is verstemlozing aan het einde van een syllabe. Bij de wrijfklanken levert het een situatie op waarbij de makers van de woordenlijst voor sommige woorden geen knoop wilden doorhakken: het mag allebei, nieste of niesde, sauste of sausde. Dit illustreert het failliet van de werkwoordspelling – het schriftsysteem vereist een onhaalbare precisie.
In de uitspraak van het Nederlands zijn -de en -te dus niet zo gemakkelijk uit elkaar te houden. Dat is ook niet nodig, want halverwege het woord weet je al wat de ander wil zeggen. Bij de spelling hebben we niet voor niets ’t kofschip bedacht als hulpmiddel – het vergt behoorlijk wat training om te bepalen wat je precies hoort en moet schrijven. Altijd een d schrijven kan dit probleem oplossen.
Gewenning
Bij “altijd een d” in de spelling van de werkwoorden gaat de Nederlandse spelling lijken op het Engels, met slechts één spelling, -ed voor drie uitspraakmogelijkheden (t, d of een syllabische d: stopped, curved, patted). Het kán blijkbaar wel, en het bevalt goed in het Engels. Maar misschien komt dat door de e die aan de d voorafgaat. Lopen we de Nederlandse vormen langs, dan gaat het om kookd, gekookd, kanood, gekanood, plofd, geplofd, sisd, gesisd, lachd, olied, geolied, hoopd en gehoopd. Die zijn net zo goed in overeenstemming met het fonologische principe als bid en hand. Elke d aan het eind van woorden moet je lezen als een t. Na een t zou de d kunnen vervallen (plantd > plant, geplantd > geplant).Geen idee of deze “overbodige” d enig nut heeft.
De misschien onneembare hobbel voor dit alternatief vormen de verleden tijden en de verbogen voltooide deelwoorden van de kofschipwerkwoorden: kookde, gekookde, plofde, geplofde, sisde, gesisde, lachde, hoopde en gehoopde. Sandra hamert in zijn tweede betoog op de noodzaak van automatiseren voor de speller. De noodzaak van automatiseren is er evenzo voor de lezer. Benieuwd wat onderzoek uitwijst. Hoe worden deze vormen uitgesproken bij het voorlezen? Is het mogelijk voor de lezer om de d die ze lezen in kookde om te zetten in een t-klank? Wat zijn de gevolgen voor de uitspraak? De vormen die beslist een fikse dosis gewenning nodig hebben zijn plantde en de geplantde struiken. Aanvankelijk zullen lezers haperen bij zo’n onbekende vorm, maar ze kunnen eigenlijk niet veel anders dan de d onuitgesproken laten.
Draagvlak
Als je de mankementen van het werkwoordspellingsysteem wilt verhelpen, dan is (1) weglaten van de -t van -dt een klein stapje in de goede richting. Veranderen van de spelling van verleden tijden (2) evenzo, maar dan wel met als nadeel dat het belangrijke betekenisaspect “verleden tijd” in de spelling onuitgedrukt blijft. De spelling verliest aan betekeniskracht. Dat lijkt minder wenselijk. Systemen die echt helpen zijn (3), (4) en (5). Alternatief (3) is gebaseerd op uitbreiden van de invloed van ’t kofschip. Bij (4), de spelling volgt de uitspraak, zou de spelling van de naamwoorden moeten worden aangepast. Dat alternatief is getalsmatig het meest drastische van deze drie. Bij (5) verdwijnt ’t kofschip en gaat de Nederlandse werkwoordspelling richting het Engels.
De voor- en nadelen voor leerders, spellers en schrijvers kunnen met de huidige onderzoeksmiddelen in korte tijd worden onderzocht. Maar vereenvoudigingen verder onderzoeken heeft pas zin als er draagvlak is voor welke verandering dan ook.
Bibliografie
Rooij, Jaap de (1991). “Ik vind, jij vind, hij vind. Vaste woordbeelden voor een nieuwe spelling”, in: Hans Bennis, Anneke Neijt en Ariane van Santen (Eds.), De groene spelling. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, p. 121-128.
Verhoeven, Gerard (1985) De strategieën van de speller. Een analyse van het spellingvraagstuk. Wolters-Noordhoff, Groningen.
Zuidema, Johan (1991). “Efficiënt spellingsonderwijs: met welke spelling?” in: Hans Bennis, Anneke Neijt en Ariane van Santen (Eds.), De groene spelling. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, p. 129-145.
Weia Reinboud zegt
In positieve zin naar de spelling van het Engels verwijzen zal niet zo vaak voorkomen! De meest rampzalige aller spellingen, en dat wordt lingua franca. (Het Engelse niet aaneenschrijven is wel heel handig.)
Ontbreekt niet uitbreiding van voorstel 1, het afschaffen van niet alleen -dt maar van alle -d? Fonetisch net als bij lees en leef, waar toch niet veel fouten mee gemaakt zullen worden.
Anneke Neijt zegt
Altijd een t schrijven is in dit overzicht van vijf mogelijkheden nummer 4 (fonologisch; waar Paardekooper en de Vereniging voor Wetenschappelijke Spelling zich sterk voor maakten).
Weia Reinboud zegt
Die wilden toch nog veel meer?
Anneke Neijt zegt
Ja, als je de persoonsvorm van het werkwoord branden als brant schrijft, dan ligt het voor de hand om het naamwoord ook als brant te schrijven. Er moeten dan erg veel woorden een andere spelling krijgen.
Helge Bonset zegt
Mooi overzicht, ook historisch! Beginnen met (1); het lijkt me een prima idee.
Jan Uyttendaele zegt
Alleen (1) lijkt inderdaad haalbaar en logisch: je schrijft dan niet alleen geen twee t’s op het einde van een woord (bv. hij giett), maar ook geen -dt, want dat hoor je toch niet. Dus: hij word, hij vind, hij wend. Maar dat doe je niet automatisch: je moet je afvragen wat de infinitief is, anders schrijf je ‘hij went’ (van wennen) in plaats van ‘hij wend’ (van wenden). (Net zoals veel mensen ‘hij betaald’ schrijven, omdat ze niet nadenken, maar zich automatisch laten leiden door de meer frequente vorm van ‘hij heeft betaald’.) Ook hier is nader onderzoek vereist. Ik vrees dat de werkwoordsvormen moeilijk te automatiseren zijn en dat we altijd zullen moeten blijven nadenken als we een werkwoordsvorm opschrijven.
Jan Uyttendaele zegt
DT afschaffen betekent dus eigenlijk dat je er een extra spellingregel bij maakt: ‘Schrijf nooit dt op het einde van een woord’. Bovendien is dit een nieuwe uitzondering op de algemene regel én op het algemene principe van de analogie: ‘Schrijf stam+t, ook als je die t niet hoort’. Is dat wel wenselijk? Overigens zijn er nog een heleboel andere dubbelvormen, die aanleiding geven tot de meest voorkomende spelfouten en die gemakkelijk ‘geautomatiseerd’ zouden kunnen worden door afschaffing van een van de beide vormen. Als we bv. ook het verschil tussen ‘jou’ en ‘jouw’, tussen ‘u’ en ‘uw’ en tussen ‘me’ en ‘mijn’ afschaffen, hoeft de speller niet meer na te denken en kan hij zijn ‘automatische piloot’ gebruiken. En zo zijn er nog tientallen andere gevallen. Ik denk bv. aan het verschil tussen ‘vele’ en ‘velen’, ‘nog’ en ‘noch’, ‘erbij’ en ‘er bij’ enz. Moeten we dan niet alleen de dubbelvormen ‘word’ en ‘wordt’, maar ook alle andere homofonen afschaffen?
Jan Uyttendaele zegt
Ter verduidelijking. DT is een gevolg van het beginsel van de analogie in onze spelling. We schrijven ‘hij wordt’ naar analogie met ‘hij werkt’, zoals we ‘hij praatte’ schrijven naar analogie met ‘hij maakte’. Die analogie wordt ook gebruikt voor de spelling van samenstellingen en afleidingen. We schrijven bv. ‘grootte’ naar analogie met ‘hoogte’ en ‘breedte’ en we schrijven ‘stationschef’ met de tussenletter s (die je niet hoort), omdat we ook ‘stationsplein’ schrijven (waar je wel een s in hoort). Als we de analogie overboord gooien bij de spelling van de werkwoordsvormen, moeten we dat dan niet ook met alle andere woordsoorten doen? Als we iets wijzigen aan de spelling van de werkwoorden, zullen we goed moeten nagaan wat de consequenties daarvan zijn voor de rest van onze spelling. Zo heeft Anneke Neijt terecht al opgemerkt, dat als we ‘het brant’ gaan schrijven, we ook ‘de brant’ moeten gaan schrijven. (En dus ook: de ‘hont’ enz.) Hetzelfde geldt voor de regel van de gelijkvormigheid, die ten grondslag ligt aan het feit dat we ‘ik houd’ met een d schrijven (want we schrijven ook houden, houding, houder enz.). Onze huidige (moeilijke) spelling van de werkwoorden houdt rekening met de beide beginselen, die we niet zomaar kunnen afschaffen.
Anneke Neijt zegt
De dt als mogelijkheid schrappen past gewoon in het systeem – je hoeft je geen zorgen te maken over “schenden van de analogie”. Er is een groot verschil tussen dt en -te/-de. De laatste geven een morfeem weer met een belangrijke betekenis. Dt is geen afzonderlijk morfeem, want de d hoort bij de stam en de t is de uitgang. Eigenlijk heel verkeerd om aandacht te vragen in het onderwijs voor dt!
Overigens kun je analogie beter helemaal weglaten uit de overwegingen en alleen koersen op gelijkvormigheid (morfemen een constante spelling geven). De Vries en Te Winkel hebben analogie en gelijkvormigheid willen onderscheiden; ik heb het altijd een lastig onderscheid gevonden; vermoedelijk bedoelen ze ‘onhoorbare morfologie’. Maar dan nog …. Ze noemen als voorbeelden geloof ik alleen de dt en de tussen-s in samenstellingen. Die dubbele ss kun je in het onderwijs beter motiveren via de uitspraak. Bij aarzeling, dorps … eh … straat hoor je immers een extra s? Of niet, want deze s is aan uitspraakvariatie onderhevig. Ik zeg spellingcommissie en spellingscommissie echt door elkaar. In een gedrukte tekst wil ik dan wel weer consequent de ene of de andere variant kiezen om koste wat kost te voorkomen dat de lezer denkt dat ik twee verschillende dingen bedoel.
Anneke Neijt zegt
“Is dit wel wenselijk?” Ja, afschaffen van dt haalt een naar elementje van het ww-systeem weg. De aard van de regels is belangrijker dan het aantal regels. De dt is niet voor niets de ‘vlag op de modderschuit’ geworden! Belangrijk is namelijk het aantal mogelijkheden, hoeveel verwarring. Hoef je je alleen te bekommeren om d of t, of komt er ook nog dt bij?
En nee, ik zou niet alle dubbelvormen afschaffen. Het spellingsysteem moet vooral rekening houden met de lezer; sommige dubbelvormen zijn nuttig. Of al de vormverschillen die je noemt nuttig zijn, weet ik niet. Ik struikel wel als ik een nog-noch-fout tegenkom als lezer, maar dat kan gewenning zijn.
Jan Uyttendaele zegt
Dat zijn steekhoudende taalkundige argumenten, Anneke. Ik begin er stilaan van overtuigd te raken, dat we dt op het einde van een werkwoord voorgoed uit onze spelling kunnen bannen. Er zal wel een overgangsfase nodig zijn voor gevorderde spellers, want volgens het wetenschappelijk onderzoek van Dominiek komt de fout ‘ik wordt’ vandaag de dag veel vaker voor dan ‘hij word’. Maar voor beginnende spellers zal de afschaffing van dt zonder twijfel een goede zaak zijn. (En nog dit terzijde, als ik historische teksten lees, dan is het eerste wat me opvalt én ergert: al die substantieven met dt op het einde, bv. ‘schoonheydt’. Waar komt dat toch vandaan?)
Anneke Neijt zegt
De ene homofonie (betaald-betaalt) is de andere niet (went-wend). Of de twee woorden qua betekenis op elkaar lijken, speelt ook een rol. Met crèche-crash heb ik niet zoveel moeite. Went-wend zit een beetje in die richting, lijkt me gemakkelijker uit elkaar te houden dan betaald-betaalt. Maar de dt afschaffen lost maar een heel klein beetje op van het probleem dat Sandra aan de kaak stelt.
Anneke Neijt zegt
Helge, die opmerking over draagvlak had na jouw commentaar gemoeten …
Allies Ligtvoet zegt
Wat je ook kiest: het blijft gebaseerd op een regelsysteem. Zoals we meestal doen.We lossen een ingewikkeld spelprobleem op door het te vervangen door een ander ingewikkeld probleem. Dus lossen we neits op.
Maar waarom moet die regel er zijn? Duik ook nog eens wat dieper in de historie. In de zestiende en zeventiende eeuw waren deze spellingregels totaal niet aan de orde. Als je nu een tekst leest uit de tijd van toen, is er geen enkel probleem om de tekst perfect te kunnen volgen.
Anneke Neijt zegt
Je hebt een standaardspelling nodig voor het onderwijs en omdat je de spelling wilt kunnen automatiseren. Je moet als het ware gedachteloos kunnen schrijven en lezen; ik bedoel, dat je snel naar de betekenis moet worden geleid, zonder afgeleid te worden door steeds een andere vorm terwijl hetzelfde bedoeld is. Steeds een andere vorm werkt vertragend voor de lezer en dan trekt de spelling te veel aandacht. Overigens, in de zestiende en zeventiende eeuw werd wel heel veel over spelling geschreven! De beruchte discussie tussen Vondel en Leupenius bijvoorbeeld. Zeer de moeite waard.
Allies Ligtvoet zegt
Weet ik, maar ik transcribeer veel oude teksten en dan valt me op dat het me nooit stoort. Ook eylandt met dt niet.Hoogstens vind ik het opvallend, maar tekstueel is er geen enkel probleem. Maar inderdaad was er toen ook discussie en kwamen er regels, maar of dat nou nodig was, achteraf beschouwd?
Maar goed, als je het gaat wijzigen, komen er weer veel andere praktische bezwaren of vreemde woordbeelden.
Maar jouw bezwaar tegen brant-branden of hont-honden: het ziet er misschien raar uit, maar als het ons in het spreken niet stoort, waarom moeten we er in het schrift dan een probleem van maken?
(Ik stak ooit heel veel energie in het aanleren van werkwoordspelling door de basale grammaticale begrippen in de bovenbouw individueel te onderwijzen, heel kleinschalig. Veel leerlingen hadden er baat bij, maar een leerling op de twintig bleef er mee sukkelen. De logica die wij er in zien, springt er niet voor iedereen uit, terwijl ik het idee heb dat ik zelf als kind de logica niet eens kende, maar het gewoon automatisch (vaak) goed deed zonder maar een seconde over pv na te denken. Tja, we zijn allemaal verschillend. Niet iedereen leest veel, misschien is dat een stukje van het probleem. Maar mensen gaan ook niet steeds een zin ontleden eer ze een werkwoord opschrijven. Het blijft dus lastig in de praktijk.)
Anneke Neijt zegt
Ja, mensen zijn uitgerust met verschillende soorten intelligentie! De een is spellingvast, de ander blijft een leven lang twijfelen.
Een consequent anders geschreven tekst – daar wen je snel aan en dat stoort ook niet. Maar als begrippen variabel geschreven worden, dan ga je denken dat er andere betekenissen bedoeld zijn. Toen we directeur en direkteur naast elkaar mochten schrijven, begonnen de progressieve scholen direkteur te gebruiken, en de conservatieve directeur.
Spellingregels hebben we hard nodig voor het onderwijs en de officiële stukken. Drukkers/uitgevers van boeken begonnen ermee! Die wilden geen klanten verliezen door een onwelgevallige spelling.
Overigens, ik lees graag oude teksten in de oude spelling, maar ik wil niet steeds opnieuw wennen aan een andere spelling in het dagelijks leven. Niet dat ik tegen variabel gebruik van de spelling ben! Hoe heerlijk is het niet om kweenie te spellen of tiswat. Maar dan druk je ook je gevoelens uit door zo te spellen.
Weia Reinboud zegt
Of deze extra spellingregel: een halve eeuw mag het allebei, -d en -dt. Ik vraag me sowieso af hoe het komt dat we bij de uitspraak enorm veel variatie aankunnen, en zelfs niet eens opmerken, terwijl bij de spelling een deel van de mensen gaat stuiteren als er meer dan 1 mogelijkheid zou zijn. Ik heb nooit een seconde last gehad van het naast elkaar bestaan van de voorkeursspelling en een andere spelling. Zelf heb ik veel geschreven in de ‘progressieve’ spelling, waarvan ik dan fijntjes zei dat het iets conservatiever was dan de voorstellen van Kollewijn uit 1891 (want -lik, dat deed ik niet). Ergens in de jaren negentig gingen kinderen -ies ’taalfout’ noemen, dan moet het er flink ingeramd zijn dat spelling taal is en fout fout. Over didactiek gesproken.
Anneke Neijt zegt
Goed idee, variatie van d en dt uitproberen!
Dat haalt in ieder geval de nare bijsmaak van dt-fouten weg.
Ben benieuwd of voor zo’n experiment wel draagvlak te vinden is.
In veel gevallen is variatie niet zo gewenst, want dan krijgen taalgebruikers de neiging om verschillende betekenissen te hechten aan verschillende schrijfwijzen.
De vergelijking met spraak is gevaarlijk. Spraak is zo heel anders dan schrift, het zijn echt onvergelijkbare manieren van uitdrukken.
(Ik vind het schrift overigens net zozeer taal als spraak; in mijn visie is taal een denksysteem met uitdrukkingsmiddelen. Spreken geeft soms niet helemaal goed je gedachten weer, en bij schrift moet je er nog meer op letten, omdat de lezer meestal niet kan vragen wat je precies bedoelt.)
Anneke Neijt zegt
Heerlijk, een beetje draagvlak is er dus al!
Helge Bonset zegt
Soms denk ik dat we maar niet moeten morrelen aan de werkwoordspelling en in plaats daarvan de leerlingen heuristische regels aanleren in plaats van algoritmische, die teveel voorkennis vereisen. In een stuk uit 2007 schreef ik:
“De verleiding is groot te denken aan eenvoudige heuristische regels, die de kans op de goede uitkomst vergroten maar niet garanderen. Zo zou je een leerling kunnen leren:
1) *Wort als enkelvoud van worden bestaat niet; alleen word en wordt.
2) Als je twijfelt tussen word en wordt, spel dan wordt. Dit komt namelijk vaker voor in teksten dan word.
Een verfijning van regel 2) luidt:
3) Staat er in je zin ook ik, dan spel je word. Anders spel je wordt.
Met deze drie simpele regels, waarvoor geen grammaticale kennis nodig is, zijn de meest voorkomende fouten ondervangen. Alleen het klassieke geval *Wordt jij ” zal fout gespeld blijven worden. (De andere klassieke breinbreker, Wordt je boek veel gelezen?, wordt trouwens weer wel ondervangen).
Voor gebeurt/gebeurd zijn misschien soortgelijke heuristische regels te bedenken, evenals voor verwachtte/verwachte, waarbij uitgegaan moet worden van het gegeven dat gebeurd en verwachtte de frequentst voorkomende vormen zijn.
Heuristische regels verminderen de kans op fouten tegen de werkwoordspelling, maar wanneer het doel is: foutloos spellen, vormen ze natuurlijk geen oplossing. Ook leiden ze niet tot begrip van het onderliggende regelsysteem van de werkwoordspelling. Toch denk ik dat hier een weg ligt die ten behoeve van de zwakste spellers, voor wie beheersing van dit regelsysteem een amper haalbare kaart lijkt, een stukje verder bewandeld zou kunnen worden, door creatieve docenten, ontwikkelaars of onderzoekers.”
Jan Uyttendaele zegt
Helemaal akkoord. Ook volgens mij ligt de oplossing niet zozeer in de wijziging van de spellingregels, maar in de wijziging van de spellingdidactiek met betrekking tot het aanleren van kennis, vaardigheden en attitudes t.a.v. spelling.
Anneke Neijt zegt
Oh, wat jammer! Geen enkel draagvlak, ook niet voor de minst ingrijpende wijziging!
Helge en Jan, zijn jullie niet al te behoudend? Hoe heerlijk zou het niet zijn als je je als speller niet meer druk hoeft te maken over de dt? Het probleem wordt teruggebracht van drie naar twee mogelijkheden?
Helge Bonset zegt
Nee hoor, ik ben best voor die minst ingrijpende wijziging. Daarom begon ik mijn laatste bijdrage ook met: “Soms denk ik….” Dat soms is als ik ook denk dat er toch niets gaat veranderen aan de (werkwoord)spelling. Jan Uyttendaele herformuleert mijn standpunt dus te stellig.