Geschiedenis van het Nederlands in 100 literaire werken (6)
De eerste Nederlandstalige dichter die we bij naam kennen is Heinric van Veldeke, ergens rond het midden van de twaalfde eeuw geboren in Hasselt in Belgisch-Limburg of eigenlijk een gehucht in de buurt van Hasselt dat (dus) Veldeke heette. Het is eigenlijk een beetje zonderling om hem Nederlandstalig te noemen. Je kunt hem net zo goed Duits- of Limburgstalig noemen, en dat is allebei dan ook al gebeurd. De Duitse literatuurgeschiedenis heeft Veldeke al vanaf het allereerste begin geclaimd; de Nederlandse literatuurhistorici kwamen er pas in de negentiende eeuw toe. Veldeke zelf zou van al die classificaties weinig begrepen hebben, het idee dat je volkstalen van elkaar kon afbakenen was hem vreemd.
Veldeke was een geleerd man, die blijkens zijn werk ook goed Frans en Latijn moet hebben gekend. Zijn werk is duidelijk geïnspireerd door die bronnen. In 1190 schreef hij een boek over Aeneas, de mythologische stichter van Rome, dat gebaseerd was op een recent Frans boek (1160) (dat op zijn beurt een bewerking was van de Aeneis van de klassieke Romeinse auteur Vergilius_.
Ook Veldekes lyriek was duidelijk geïnspireerd op Franse dichtkunst uit zijn eigen tijd. Aan het begin van de twaalfde eeuw schreven troubadours in het zuiden van Frankrijk liefdesgedichten, en in de loop van de eeuw kroop dat genre op naar het noorden. Van Veldeke was een van de dichters die dat moderne genre beoefende.
Waar het Oud-Duits en vooral het Oud-Engels nog grote en bekende dichtoeuvres hebben die in het klassieke Germaanse metrum (‘heffingenvers’ met alliteratie) geschreven zijn, is de Nederlandse dichtkunst vanaf het eerste moment Europees, en beïnvloed door tradities van elders
Tekstvoorbeeld
Ez sint guotiu niuwe maere,
daz die vogel offenbaere
singent, dâ man bluomen siht.
zén zîten in dem jâre
stüende wol, daz man vrô waere,
leider des enbin ich niht:
Mîn tumbez herze mich verriet,
daz muoz unsanfte unde swaere
tragen daz leit, das mir beschiht.
Diu schoenest und diu beste vrowe
zwischen dem Roten und der Sowe
gap mir blîdeschaft hie bevorn.
daz ist mir komen al ze riuwen
durch tumpheit niht von antriuwen,
daz ich ir hulde hân verlorn,
die ich zer besten hete erkorn
oder in der welte mohte schowen.
noch sêre vürhte ich ir zorn.
Hertaling
Het zijn goede nieuwe berichten
die vogels uit volle borst
zingen alwaar men bloemen ziet.
In deze tijd van het jaar
zou het goed staan om vrolijk te zijn.
Helaas, dat ben ik niet.
Mijn dwaze hart verried me,
het moet hardhandig en zwaar
het leed dragen dat mij overkomt.De mooiste en de beste vrouw
tussen de Rhône en de Sauer
maakte me eerder vrolijk
Het is me komen te berouwen
door domheid, niet door bedrieglijkheid
dat ik haar hoogachting verloren heb
die ik boven alles had verkoren
of ter wereld ooit heb gezien
Ik vrees haar toorn nog zeer.
Over de taal
Alles aan dit gedicht ademt de trouvères: het feit dat het begint met een beschrijving van de natuur, het ingewikkelde rijmschema, waarbij sommige rijmen vijf keer voorkomen (aabaabbab), de (min of meer) vaste regellengte van 7 of 8 lettergrepen. Vooral uit het strakke rijmschema valt voor ons iets te leren over de uitspraak van sommige woorden. Zo weten we dankzij dit gedicht dat niht kennelijk rijmde op verriet, en dus dat het verschil in spelling er niet, of niet zo veel, toe deed. Vermoedelijk betekenden de e en de h na de i allebei dat de voorafgaande klinker lang moest worden uitgesproken. (En dan écht lang, dus niet zoals de ie in ons moderne niet, maar zoals in ons moderne nier. In het moderne Limburgs komt die klank nog steeds veel voor.)
Wie Veldekes gedicht ook maar een beetje oppervlakkig bekijkt, ziet hoe dicht de tekst bij het Duits en het moderne Limburgs ligt. Dat begint al met het eerste woord, ez in plaats van het, en is ook makkelijk te zien in het leider des enbin ich niht, in plaats van ‘helaas dat ben ik niet’. De tekst is vermoedelijk wat Duitser dan Veldekes moedertaal was, ofwel door de dichter zelf, ofwel door een latere kopiïst. De tekst van wat naar verluidt Veldekes eerste werk was, een heiligenleven van St. Servaes, ziet er al Nederlandser uit:
In gods namen ende in sijnen vreden
In Gods naam en in zijn vrede,
Soe beghennen wij deser reden
Ende spreken inden beghinne aldus:
Sancti spiritus
Assit nobis gracia
beginnen wij deze tekst
en spreken in het begin aldus:
Moge genade van de heilige geest
Met ons zijn
Dat deze tekst ’Nederlandser’ is, betekent niet dat hij de moedertaal van Veldeke dan wél correct weergeeft. Veldeke lijkt steeds zijn best te hebben gedaan om iets te schrijven wat in een wat groter gebied begrepen kon worden. Zijn rijmwoorden blijken bij nauwkeurige analyse bijvoorbeeld vaak zo gekozen dat ze blijven rijmen of de tekst nu in het Nederlands of in het Duits wordt voorgedragen. Dat was waarschijnlijk opzet. Het betekent dat de dichter zich bewust was van de microvariatie in de uitspraak over een groot gebied.
Naties bestonden nog lang niet in de twaalfde eeuw, maar Heinric van Veldeke was wél al internationaal georiënteerd.da
Laat een reactie achter