Grammatica weer eens in discussie
En daar is-ie weer, nog voor de zwaluwen terug zijn en de komkommers rijp: de discussie over de grammatica van het Nederlands. Aangewakkerd door een foutief bericht van elkaar klakkeloos overschrijvende journalisten met veel mening en weinig kennis (de ANS heeft in de nieuwe editie niks veranderd omtrent ‘groter dan’) ging het debat (overigens aanmerkelijk ter zake kundiger) door op Neerlandistiek, met als aanleiding de kwestie of grammaticale fouten meegerekend mogen worden in het schriftelijk eindexamen Nederlands. In twee artikelen toont Ben Salemans aan de hand van veertien voorbeeldzinnen hoezeer een aantal vaste grammaticale voorschriften en regels bediscussieerbaar en bestrijdbaar zijn.
Salemans is een eminent neerlandicus én zeer ervaren docent: zijn artikelen zijn dan ook uitstekend onderbouwd en volledig spot on. En toch ben ik het, voor deze keer, geheel oneens met zijn roep op het loslaten van striktheid m.b.t. toepassen van de juiste grammatica-regels. Ik geloof namelijk dat er een fundamentele fout zit in Salemans’ basisaanname.
Laten we zijn eerste voorbeeldzin nemen: de fout waar het debat eerder dit jaar mee aanving: ‘groter als’ is ook goed. Ten bewijze haalt Salemans de ANS aan, waarbij ook hij merkwaardig genoeg de ANS als prescriptief opvat. Wat natuurlijk niet het geval is: als leraren Nederlands, media en schrijvers vanaf nu consequent ‘hun hebben’ gaan gebruiken, dan staat dat óók in de volgende editie van de ANS.
ANS schrijft niet voor, ANS schrijft na.
Maar dat is eigenlijk mijn punt niet. Bij alle hete hangijzers die Salemans als voorbeeld geeft, laat hij steeds overtuigend en gedocumenteerd zien dat er onder deskundigen uiteenlopende, vaak goed beargumenteerde ideeën bestaan. En bij die deskundigen zit volgens mij Salemans’ basisfout. Als 5HAVO- of 6VWO-leerlingen een taalfout maken, vermoed ik dat ze dat slechts heel héél zelden zullen doen met een beroep op de ANS of een kritische beschouwing uit Nederlandse taalkunde. Dat gebeurt omdat ze het nooit of slecht geleerd hebben, en niet uit een eigenzinnige, creatieve opvatting over hoe het Nederlands te gebruiken.
Niemand denkt toch dat Karel Appels ‘aanrotzooien’ echt uit technische onkunde voortkwam en niet gegroeid is vanuit een gedegen, klassieke opleiding aan de Kunstacademie?
De Nijmeegse opleiding Nederlands gebruikt voor verhaalanalyse het boek Vertelduivels van Luc Herman en Bart Vervaeck. Dat is een doorwrochte inleiding in de narratologie, met als einddoel het leren analyseren van weerbarstig, postmodern proza. Teksten dus waarin zaken niet kloppen met betrekking tot vertelperspectief, tijdsverloop etc. ‘Tekstmonsters’ noemen ze dat. Het paradoxale is nu dat het grootste gedeelte van Herman en Vervaecks boek gewijd is aan een grondige inleiding in de traditionele verhaalanalyse: je moet eerst de spelregels van de oude methode kennen alvorens de overtredingen van het nieuwe te kunnen herkennen.
Mijn punt zal duidelijk zijn: ik denk dat dat met toepassen van de grammaticale regels precies zo moet. Leer leerlingen eerst de basis.
En laten we wel wezen: de basis van grammatica is geen atoomonderzoek of vaste-stoffenfysica. Als je alleen al de veertien voorbeeldzinnen van Salemans in een paar lessen behandelen zou, dan zijn je belangrijkste punten gemaakt.
En als je dat als docent nou ook nog een beetje leuk doet, zullen de leerlingen massaal Nederlands of taalkunde gaan studeren, en kunnen ze vanaf BA-1 eindeloos delibereren over zin en onzin van grammaticale regels.
Anneke Neijt zegt
Mooie omschrijving: de ANS schrijft na!
Over de aanpak van grammatica op school – zou het diep doorgronden van die veertien voorbeelden het enthousiasme voor taalkunde aanwakkeren? Ik vond paardekooperiaans ontleden, met die haakjes en streepjes leuk. Gewoon, net als optelsommen maken, verstand gericht op die ene eigenlijk absurde vaardigheid. Daarna vond ik herschrijfgrammatica’s en transformaties (ooit een zomercursus na mijn kandidaats) leuker dan letterkunde. Je leerde erdoor dat recursie en regelvolgorde tot een eenvoudiger en inzichtelijker systeem kan leiden. Een ervaring die ik niet had willen missen.
Peter-Arno Coppen zegt
Hier lopen twee dingen door elkaar: ten eerste welke keuze je zou moeten maken in die veertien voorbeelden (moet je ‘groter als’ goedkeuren?). Dat is misschien in sommige gevallen een kwestie waar je niet uitkomt, al kun je overal natuurlijk een knoop doorhakken. Belangrijker is echter, dat het voor een landelijke toetsing van taalgebruik noodzakelijk is dat iedereen dezelfde keuze maakt. Dat is nog niet eens zo makkelijk, omdat de onderwijspraktijk al verschillen laat zien. Als je bij leerlingen een bepaalde vorm vier of zes jaar lang hebt goedgekeurd, kun je hem niet op het eindexamen afkeuren. En andersom eigenlijk ook. Het simpelweg “behandelen” van die veertien voorbeelden is niet de oplossing.
Overigens ben ik van mening dat taalkunde niet gekarakteriseerd kan worden als ‘eindeloos delibereren over zin en onzin van grammaticale regels’. Dat is juist meer iets voor niet-taalkundigen. In de kroeg, voornamelijk.
Jos Joosten zegt
Ha Peter Arno, voor de goede orde: “eindeloos delibereren” bedoelde ik in geen enkel opzicht negatief en had ik precies zo gebruikt als ik had willen zeggen dat studenten Nederlands eindeloos gingen delibereren over de literaire canon.
Peter-Arno Coppen zegt
Ah, OK Jos, dat had ik niet door. Nu ik het opzoek zie ik inderdaad geen indicatie van uitzichtloos of zinloosheid, wat er voor mijn taalgevoel wel enigszins inzit. Ik zie vooral een betekenis die neigt tot georganiseerd overleg (het WNT zegt: vaak met een voorzitter). Voor zover ik zie wordt het wel vaak gebruikt met een bepaling van lange duur (zoals ‘eindeloos’), dus het lijkt erop dat je er wel even voor moet gaan zitten. En oorspronkelijk zou het gericht zijn op besluitvorming, zo te zien.
Hoe dan ook, ik had ook wel gedacht dat jij geen negatieve opvattingen over taalkunde zou hebben, maar je weet nooit wie er meeleest.
Alex van de Kerkhof zegt
Het is onvermijdelijk, ook bij een goed examen: bij de beoordeling van de antwoorden op open vragen en de beoordeling van het taalgebruik, maken correctoren niet altijd dezelfde keuze, en dat is op zichzelf geen reden de bestaande examens te desavoueren. Als die keuze tot een verschil in scoretoekenning leidt, is het de bedoeling dat zij in onderling overleg gaan. Twee vakbekwame docenten – vakbekwaam, want ook op het vlak van de grammatica goed onderlegd en bekend met de laatste inzichten van de ANS – komen er dan samen wel uit. Bovendien zullen zij, in het geval van blijvende, gefundeerde twijfel, de examenkandidaat het voordeel van de twijfel gunnen dan wel tot een middeling van de verschillende scoretoekenningen overgaan. De meeste door de leerlingen gemaakte fouten zijn echter evident. Ten slotte, het gaat om slechts een beperkt aandeel in de totaalscore.
Zoals elders ook door anderen is betoogd is de aftrekregeling voor incorrect taalgebruik (althans bij havo en vwo) een relict uit de tijd dat het centraal examen ook nog schrijfonderdelen bevatte. De overheid heeft, onder politieke druk, de eis van correct taalgebruik nog niet willen laten varen. Een motie van de Kamerleden Van Dijk & Van Dijk om bij alle examens van alle schoolvakken taalgebruik mee te tellen, heeft het echter niet gehaald. Wat dat betreft vormen de examens Nederlands een uitzondering. Zowel leerlingen als docenten kunnen daar goed op voorbereid zijn. Regels voor correct taalgebruik zullen ook bij de schoolexamens bij de examens in schrijfvaardigheid gehanteerd worden en in het beoordelingsmodel voor die examens neergedaald zijn.
Peter-Arno Coppen zegt
@Alex van de Kerkhof: Dat wil ik natuurlijk graag geloven, al zou ik het wel interessant vinden om een onderzoek over die overeenstemming te lezen. Ik zou wel twee kanttekeningen willen maken: vanuit het principe van de ‘constructive alignment’ zou de toets moeten aansluiten op het onderwijs. Als er in het onderwijs verschillend omgesprongen worden met beoordeling van taalfouten kun je natuurlijk best de leerlingen op het eindexamen het voordeel van de twijfel gunnen, maar helemaal zuiver is dat niet. Dan mag je aannemen dat de leerlingen op de schoolexamens volgens andere maatstaven beoordeeld worden dan op het eindexamen.
En ten tweede: ik denk dat ‘de laatste inzichten van de ANS’ als correctievoorschrift onvoldoende zijn. Ik geef toe, dat is al beter dan het nu is. Nu staat er: “Onder incorrecte formuleringen en onjuist taalgebruik moet worden verstaan: spelfouten, verkeerd woordgebruik en fouten in de zinsbouw inclusief verkeerde woordvolgorde.” Zonder verdere voorschriften over wat dat dan is. (Overigens weet ik bijna zeker dat de meeste correctoren in die volzin ‘moet’ zouden aanstrepen omdat ze vinden dat het ‘moeten’ moet zijn).
Dat zou denk ik op zijn minst specifieker moeten. Spelfouten kun je definiëren zoals dat bij het Nationaal Dictee gebeurt (al moet je een voorziening treffen voor interpunctie), maar voor ‘verkeerd woordgebruik en fouten in de zinsbouw inclusief verkeerde woordvolgorde’ zou je denk ik iets moeten verduidelijken als “Onjuist taalgebruik betreft alleen kennelijke fouten, waarover geen verschil van oordeel of controverse kan bestaan (zoals ‘Ik heeft gelijk’), en gevallen die in de ANS als ‘uitgesloten’ aangemerkt worden, of op taaladvies.net als ‘incorrect’ of ‘niet correct’.”
Bij een strenger voorschrift zou je kunnen stellen dat wat op taaladvies.net (of in de ANS) voor schrijftaal ontraden wordt (of als ‘regionaal’ geclassificeerd wordt), ook als fout aangemerkt kan worden.
Ben Salemans zegt
Ik wil hier reageren op enkele punten die de Nijmeegse professor moderne Nederlandse letterkunde Jos Joosten naar voren brengt in zijn stuk in Neerlandistiek.nl, getiteld “Hersenmutor maakt van spellen spelen. Grammatica weer eens in discussie”. In dat stuk bekritiseert hij mijn tweeledig artikel – deel 1 en deel 2 – in neerlandistiek.nl over het afschaffen van puntenaftrek bij het centraal examen Nederlands van havo en vwo. Hij begint, heel aardig, met mij “een eminent neerlandicus én zeer ervaren docent” te noemen. Nou, zo eminent ben ik niet, want alleen al het eerste gedeelte van de titel van zijn artikel snap ik gewoon niet. Ja, ik weet wel wat een anagram is, maar wat heeft spellen nu met die puntenaftrek voor grammaticale fouten te maken? Ook andere gedeeltes van zijn artikel vind ik lastig te volgen.
Ten eerste wil ik ingaan op zijn reactie bij mijn eerste voorbeeldzin “Truusje is groter als Klaas”. Daarover zegt Joosten – ik zie voor mijn geestesoog hoe hij zijn wijze hoofd bij het schrijven van het volgende citaat meewarig nee schudt, zich verbijsterd afvragen hoe sukkelig die Salemans toch kan zijn: “Laten we zijn eerste voorbeeldzin nemen: de fout waar het debat eerder dit jaar mee aanving: ‘groter als’ is ook goed. Ten bewijze haalt Salemans de ANS aan, waarbij ook hij merkwaardig genoeg de ANS als prescriptief opvat.” Uit ‘de fout’ leid ik af dat Joosten ‘groter als’ fout rekent, en alleen ‘groter dan’ goedkeurt.
Ook leid ik uit het citaat af dat Joosten de ANS als een beschrijvende/descriptieve grammatica ziet en dat hij denkt dat ik dat niet helemaal doorheb. Hij legt het ook uit in een fraaie literaire zin: “ANS schrijft niet voor, ANS schrijft na”. Die zin klinkt heel mooi en wijs. Maar wat is ‘naschrijven’? Een beetje achteraf taalfeiten droog beschrijven zonder ook maar ergens een goedkeurende of afkeurende uitspraak te doen? Ik weet heus wel wat het verschil is tussen descriptief/beschrijvend en prescriptief/voorschrijvend. Alleen al het kopje van paragraaf 4 en diverse andere passages in mijn artikel laten toch zien dat ik de ANS niet als een prescriptieve grammatica zie: “4. Er bestaat geen goede prescriptieve grammatica van het Nederlands, waardoor unanieme beoordeling van grammaticaliteit van Nederlandse taaluitingen onmogelijk is”.
In mijn artikel laat ik enkele keren zien dat de ANS toch vaak wel degelijk laat blijken of iets goed of fout Nederlands is. Dat is toch een prescriptief trekje? Is dat Joosten niet opgevallen? Heeft hij het commentaar van de ANS bij ‘groter als’ dan niet gelezen, dat ik bij mijn voorbeeldzin 1 citeer? Ik geef dat citaat uit de ANS hier nogmaals: “Het voegwoord ‘als’ is in deze functie niet voor alle taalgebruikers aanvaardbaar. Voor velen is ‘dan’ zelfs een sjibbolet voor correct Nederlands. Wie moeilijkheden op dit gebied wil vermijden, kan zich daarom beter van het gebruik van ongelijkheid-aanduidend ‘als’ – waar op zichzelf beschouwd geen enkel bezwaar tegen bestaat – onthouden (…)” Hier zegt de ANS toch overduidelijk dat er op zichzelf geen enkel bezwaar bestaat tegen ‘groter als’? De zeer deskundige taalkundigen van de ANS geven hier toch duidelijk hun mening over ‘groter als’, namelijk dat ‘groter als’ niet fout is? Ik kan dat ‘geen enkel bezwaar tegen’ niet anders interpreteren. Daar zou je misschien tegenin kunnen brengen dat de ANS hier toch vooral adviseert om ‘groter dan’ te zeggen of schrijven. Eh… maar de ANS was toch alleen maar descriptief?
Goed, Joosten zegt dat de ANS descriptief is en dat ‘groter als’ fout is. Daar gaat dus wat Joosten betreft bij het landelijk centraal examen Nederlands een vette streep doorheen, die tot puntenaftrek leidt. Kijk, en dat vind ik nou merkwaardig. Het kan toch niet zo zijn dat bij dat CE Nederlands door docenten verschillende (in hun hoofd zittende) grammaticale regels worden gehanteerd? De ene docent Nederlands keurt ‘groter als’ goed, de andere docent keurt ‘groter als’ af. Dat is nu net het probleem dat ik met mijn artikel wil aankaarten: nergens zijn de keiharde grammaticale regels van het Nederlands vastgelegd, waar docenten bij de beoordeling van taaluitingen in de examenwerken op kunnen terugvallen, zodat die docenten tot eenduidige grammaticale beoordelingen kunnen komen. En die uniformiteit bij de beoordeling – iedereen beoordeelt een taalfout hetzelfde als taalfout – van een landelijk examen is noodzakelijk; anders is de grammaticale toetsing niet valide.
Met “de grammaticale regels van het Nederlands” kom ik bij mijn tweede punt. Joosten lijkt te denken dat docenten leerlingen gewoon de grammaticale regels van het Nederlands moeten leren. In zijn inleiding heeft hij het over “een aantal vaste grammaticale voorschriften en regels”. Iets verder spreekt hij over het “toepassen van de juiste grammatica-regels”. Haast aan het eind van zijn artikel schrijft hij: “Mijn punt zal duidelijk zijn: ik denk dat dat met toepassen van de grammaticale regels precies zo moet. Leer leerlingen eerst de basis. (…) En laten we wel wezen: de basis van grammatica is geen atoomonderzoek of vaste-stoffenfysica.” Nou, als het allemaal zo simpel is, vraag ik Joosten: wat is dan die basis, waar is die te vinden, welke grammaticale regels zijn er?
Om een spelfout te detecteren hebben we het Groene Boekje. Maar welke scheidsrechter moeten we gebruiken om te beslissen of iets een taalfout? Die is er niet! Moeten we daarbij ons gezonde verstand gebruiken of kunnen we die beslissing overlaten aan docenten Nederlands? Mijn artikel laat toch vrij overtuigend zien – hoopte ik – dat deskundigen (taalkundigen van taaladvies.net, de ANS, schoolboekmakers) heel verschillend denken over wat nu precies taalfouten zijn. Dus, Jos Joosten, vertel mij en mijn collega’s maar eens hoe wij allen op een en dezelfde manier kunnen vaststellen of iets een taalfout is.
Ten derde gaat Joosten nergens in op de domeinscheiding bij het eindexamen Nederlands. Die stip ik in de eerste paragraaf van mijn artikel kort aan bij de bespreking van het correctievoorschrift bij het vwo-eindexamen 2015. (Over die domeinscheiding had ik ongeveer een stuk of 6000 woorden geschreven; maar zo werd het artikel veel te lang; ik heb het domeinscheidingsverhaal fors ingekort.) In die eerste paragraaf parafraseer ik staatssecretaris Dekker, die in 2015 terecht stelde dat het afstraffen van taal- en spellingfouten bij schoolexamens thuishoorde en niet bij het centraal eindexamen. Zo staat het nog steeds, al sinds 2014, in het officiële Examenprogramma Nederlandse taal en literatuur havo/vwo van dit jaar én in de officiële Syllabus Centraal Examen 2021 Nederlands VWO 4F. De regel of afspraak is dat bij het centraal examen Nederlands alleen leesvaardigheid (= Domein A) en enkele argumentatieve vaardigheden, namelijk het analyseren en beoordelen van een betoog (= Domein D) worden getest; bij de schoolexamens worden alle overige domeinen getest. Dus waar hebben we het eigenlijk over? Het toetsen van grammatica en spelling hoort simpelweg niet thuis in het centraal examen Nederlands van havo en vwo, als we de officiële regels van het Examenprogramma en de Syllabus volgen.
Tis mooi geweest. Beste Jos, hopelijk kunnen we over een tijdje hierover napraten onder het genot van enkele stevige pinten in de prachtige Nijmeegse kroeg ’t Haantje. (Deze zin wordt, dacht ik, ik weet het niet zeker, goedgekeurd in de ANS, in par. 3.1.8.12.4.7.6.11.2.13.a, zo uit het blote hoofd.)
Jos Joosten zegt
Beste Ben,
ik zag je reactie pas zojuist, vandaar deze wat latere reactie. Wat betreft de titel van mijn stukje: dat is een aardigheidje, een (bij de kenners althans) fameuze dichtregel van Tonnus Oosterhoff. En dat je een eminent vakgenoot bent, dat is ook al totaal welgemeend.
Ik vrees dat de meer inhoudelijker kant van jouw reactie ons in rondjes gaat laten draaien. Om kort te gaan: ik pleit voor een overzichtelijk, ongecompliceerde wijze overdragen van arsenaaltje van basiskenning inzake spelling (vooruit) en grammatica. Mijn bezwaar in de lopende discussie is dat nu net gedaan wordt dat leerlingen vanuit een weloverwogen keuze kiezen voor het Nederlands dat ze hanteren, dat ze op gezag van Academie en Hogeschool ‘groter als’ schrijven. Dat lijkt me een reusachtige misvatting, zoals het ook een misvatting zou zijn om Saskia Noort goed te keuren voor de leeslijst. Zoals gezegd mag de vakdiscussie beginnen in het eerste college in BA-1 – maar er moet een basis liggen van waaruit we redeneren – en zoals gezegd die basis ligt er al heel aardig met de punten die jezelf aangeeft.
Een voortgezet gesprek in Het Haantje behoort al tot de mogelijkheden, ik zat er gisteren nog op het terras. Zoals ik afgelopen vrijdag op het terras zat in Maastricht: zo zie maar hoe wendbaar ik ben!
Ben Salemans zegt
Ha Jos.
Natuurlijk ben ik er een groot voorstander van dat leerlingen over degelijke basiskennis van o.a. spelling en grammatica van het Nederlands beschikken als zij de middelbare school verlaten. Docenten Nederlands zijn intensief bezig om de kennis daarvan bij leerlingen aan te leggen of te vergroten. En uiteraard moet in het eindexamen Nederlands van havo en vwo die kennis van spelling en grammatica worden getoetst.
Ik wilde, ten eerste, duidelijk maken dat een goede, valide, uniforme toetsing van grammatica bij het centraal examen Nederlands van havo en vwo niet kan worden gegarandeerd. Ten tweede wilde ik laten zien dat de toetsing van spelling en grammatica niet thuishoort bij het centraal schriftelijk examen maar bij het schoolexamen. Zo zijn de spelregels over domeinscheiding nu eenmaal bij het eindexamen Nederlands. Die spelregels heb ik niet bedacht.
Zullen we maar een punt zetten achter deze discussie?
Groetjes van Ben