Het debat van deze week in de Tweede Kamer ging over dé notulen van de afgelopen tijd: die staatsgeheime verslaglegging door Rutte-III over de zaak rond de Kinderopvangtoeslagen die voor een deel zo veel jaren vroeger zijn vrijgegeven dan normaal. Het accent in het woord notulen wisselt, zegt Van Dale. Dat viel te constateren – er was variatie, maar de overgrote meerderheid zei “notúlen” met het accent dus op de tweede lettergreep. Een klein aantal woordvoerders zei “nótulen” met de nadruk aan het begin.
Heel in het algemeen en met voorbijgaan aan allerlei contexten: het Nederlands houdt ervan om het accent op de voorlaatste lettergreep van zo’n woord te hebben. Daarom zijn er in de nabije taalhistorie voorbeelden te zien van een verschuiving in de richting van “notúlen” – inderdaad “nótulen” is eerder de gangbare realisering van voorheen. Dat is gemakkelijk te constateren voor wie in het gelukkige bezit is van een rijtje verschillende drukken van bijvoorbeeld Van Dale.
Ik pak de tweedelige in roodachtige kleur uit de kast, die van 1976 geredigeerd onder verantwoordelijkheid van C. Kruyskamp. Daar blijkt de uitspraak “nótulen”. (Ik noteer het hoofdaccent op de manier van hierboven.) Aan de volgende druk, de elfde van 1984, werkte Kruyskamp nog wel mee, maar Geerts en Heestermans waren toen de verantwoordelijke redacteuren. Daar staat: “nótulen”, maar met eraan toegevoegd: “dikwijls, verkeerd, uitgesproken als “notúlen””. Verkeerd. Dezelfde hoofdredactie staat op het titelblad van druk 12 (1992). Nog steeds is het “nótulen” met de aanvulling: “minder juist: “notúlen””. Minder juist.
Als ik het goed zie, is de eerstvolgende wijziging die van de 15de editie onder redactie van Den Boon en Hendrickx: “de klemtoon wisselt” en dat verklaart waarom er nu geen keus meer voor de ene of de andere variant genoteerd staat. Kortom: “notúlen” is op gelijke hoogte gekomen (Augenhöhe zegt premier Rutte graag als hij de luisteraars even divertissement wil bieden) gekomen met “nótulen”.
Het kan even duren, maar ooit zal Van Dale noteren dat de uitspraak “notúlen” luidt – zó immers heeft de meerderheid aan sprekers van het Nederlands besloten. In het Notulendebat noteerde ik bij vooral Gert-Jan Segers (ChristenUnie) de accentuering “nótulen” net als bij Liane den Haan (50PLUS) – bij Kees van der Staaij (SGP) noteerde ik beide varianten. De andere sprekers zeiden “notúlen”; óf ik was afwezig, in gedachten of fysiek. Bij Sigrid Kaag (D66) had ik een andere voorspelling gedaan, maar nee het was ook laat op de avond bij haar echt “notúlen”.
Wie “nótulen” vreemd vindt – ikzelf hoor met die uitspraak nu bij een minderheid – zou kunnen denken aan woorden als stimulus en cumulus. Zodra iemand bijvoorbeeld “stimúlus of “cumúlus” zou zeggen, zou dat als wel zéér afwijkend geregistreerd worden. Wie weet ontstond er een storm van verontwaardiging over. Dat woord notulen ‘kleine aantekeningen’ heeft een vergelijkbare herkomst én structuur.
In feite is dit een stukje dat aansluit op een eerdere bijdrage over verschuivende klemtonen naar aanleiding van een ontsporing van Jaco Geurts – maar wat nu een ontsporing heet kan later het begin van een nieuwe meerderheid blijken te zijn geweest.
Dit stuk verscheen eerder op het blog van Siemon Reker.
Laat een reactie achter