Zoals alle geschiedenis wordt ook de literatuurgeschiedenis graag opgevat als een serie periodes: eerst deden de dichters dit, toen stond er een nieuwe generatie op en die zette zich af tegen dit en deed daarom dat, totdat er weer een nieuwe generatie angry young men kwam met zus, een generatie later gevolgd door zo.
Eric Weiskott is een Amerikaanse letterkundige die zich bij die simplificatie niet wil neerleggen. In zijn nieuwe boek, Meter and Modernity in English Verse, 1350-1650 (waarom schrijf ik dat op, je ziet de afbeelding hiernaast) laat hij dat zien aan de hand van een op het eerste gezicht weinig opwindend onderwerp: de metriek van het Engelse vers tussen de veertiende en de zeventiende eeuw.
De klassieke versie van dat verhaal is: in de middeleeuwen schreef men zogeheten allittererende verzen: vier klemtonen in een regel die grotendeels met elkaar allittereerden en een onbepaald aantal onbeklemtoonde lettergrepen. Piers Plowman van William Langland is er een bekend voorbeeld van:
A feir feld full of folk || fond I þer bitwene,
Een fraai veld vol volk vond ik daartussen
Of alle maner of men, || þe mene and þe riche,
Worchinge and wandringe || as þe world askeþ.
Van allehander mennen, de arme en de rijke,
Werkend en wandelend zoals de wereld vraagt.
Op een zeker moment kwam echter Chaucer die, beïnvloed door het Frans en het Italiaans, de jambische pentameter uitvond: vijf keer een beklemtoonde lettergreep gevolgd door een onbeklemtoonde:
Whan that aprill with his shoures soote
The droghte of march hath perced to the roote,
And bathed every veyne in swich licour
Of which vertu engendred is the flour;
Dat veranderde de metriek voorgoed: tot diep in de twintigste eeuw zou het dé vorm zijn waarin gedichten werden geschreven, en het zou alleen vervangen worden door het ‘vrije vers’, zonder metrisch schema.
Weiskott laat overtuigend zien dat het zo niet in elkaar zat. In zowel het alliteratieve vers als de pentameter werd, net als in een soort ’tussenvorm’ die Weiskott de tetrameter (vier jambes) noemt, gedurende de hele periode gedicht, zij het in verschillende genres en/of in verschillende regio’s. Er is ook geen reden om te denken dat dichters die de ene vorm gebruikten zich per se als minder modern beschouwden, al won uiteindelijk natuurlijk de pentameter. Maar dat kwam ook doordat het alliteratieve vers allengs geassocieerd was geraakt met een bepaald type politiek geschrift, de political prophecy, die allengs zelf in onbruik raakte. (Dat is wel een probleem voor Weiskotts theorie, net als het feit dat die prophecy vanaf het begin een wat archaïsch karakter had.)
De pentameter moet inderdaad zijn uitgevonden door Chaucer, en wel op basis van met name Italiaanse modellen (de endecasillabo, een versregel van elf lettergrepen) maar hij gebruikte daarin af en toe bewust archaïscher vormen en schreef bijvoorbeeld telle in plaats van tell, om een versvoet te kunnen vullen. Dat was een techniek die hij volgens Weiskott had overgenomen uit de tetrameter waarmee hij ook had geëxperimenteerd. Maar lange tijd, ook na Chaucers dood, bleef de pentameter iets strikt lokaals, en beperkt tot Londen. Pas aan het eind van de zestiende eeuw werd de pentameter echt algemeen.
Een dergelijke geschiedenis ontbreekt nog voor de Lage Landen. Het is om te beginnen interessant dat we van het alliteratieve vers, dat de oorspronkelijke Germaanse vorm geweest schijnt te zijn, eigenlijk geen voorbeelden over hebben (behalve misschien hebban olla uogala) en zeker niet uit de veertiende of vijftiende eeuw. De vorm was hier allang uitgestorven toen mensen begonnen te dichten, ik vermoed omdat de poëzie in het Frans in al zijn gedaantes, eigenlijk al die tijd de rol van model heeft gespeeld. Nederlandse poëzie was altijd continentale poëzie.
Daarbij ontbrak dan wel weer lang de Italiaanse invloed. Toen Nederlandstalige schrijvers overgingen naar de jambe, was dat vooral een hexameter, de alexandrijn, als imitatie van de Franse alexandrin. Pentameters werden weliswaar een enkele keer geschreven, maar werden pas rond het midden van de negentiende eeuw hier populair, mogelijk als gevolg van het feit dat toen Shakespeare hier (en in Duitsland) doorbrak. Maar hoe dat nu precies zit – of er iets te zeggen valt over welke gedichten er in de loop der eeuwen wél in jambische pentameter of andere metrums geschreven werden – dat weten we niet. Ik hoop dat de Weiskott voor het Nederlands ook nog eens opstaat.
Eric Weiskott. Meter and Modernity in English Verse, 1350-1650. University of Pennsylvania Press, 2021. Bestelinformatie bij de uitgever.
C.W. Schoneveld zegt
Bij Chaucer ligt het toch net iets anders, zoals zelfs de hier gegeven voorbeelden laten zien. Vaak eindigen zijn regels toch in jambische rijmparen, wel vaak afgewisseld met een trocheïsch paar.