Automatiseerbare spellingsregels voor werkwoordsvormen ten dienste van een betere schrijfvaardigheid
Blijkbaar heb ik met mijn opiniestukken in De Standaard (06/03/21 en 24/04/21) als een hond door het kegelspel van de werkwoordspelling gelopen. Ze hebben voor veel commotie gezorgd, vooral bij zelfverklaarde taalexperten, maar ook voor positieve reacties van mensen die zichzelf terecht taalexpert mogen noemen. Dat blijkt o.a. uit de bijdragen van Ludo Permentier, Kris Van den Branden en Helge Bonset.
Automatiseerbare spellingsregels ten dienste van een beter schrijfonderwijs
Laat me eerst het belangrijkste onderstrepen. Het belangrijkste doel dat we voor ogen moeten houden – in het schrijfonderwijs maar ook op politiek niveau – is dat we jonge mensen leren om goede teksten te schrijven: coherente, goed gestructureerde en goed beargumenteerde teksten, die ook nog eens mooi geschreven zijn, met goed geformuleerde zinnen en rake woordkeuzes. In de voorbije 20 jaar stellen mijn collega’s en ik vast – voor de duidelijkheid aan alle Vlaamse en Nederlandse universiteiten – dat het met de schrijfvaardigheid van onze jongeren pover gesteld is.
We zijn het er collectief over eens zijn dat het schrijfvaardigheidsniveau al lang aan het dalen is. Uiteraard zijn er uitzonderingen maar niettemin gaat het om een breed verspreid fenomeen: in Vlaanderen en Nederland, aan alle universiteiten, in alle studierichtingen. Internationaal vergelijkend onderzoek naar schrijfvaardigheid bestaat niet maar mochten de PIRLS- en vooral de PISA-vergelijkingen ook die vaardigheid meten dan zouden we niet beter scoren dan op leesvaardigheid, waar we in de peiling van 2018 een slechte beurt maakten. Onderzoek wijst overigens op een sterke correlatie tussen lezen en schrijven, wat niet hoeft te verbazen want tijdens het lezen leren we impliciet hoe we teksten moeten schrijven. Bottom-line: het is hoog tijd dat het onderwijs, zowel in Vlaanderen als in Nederland, sterk inzet op kwalitatief hoogstaand schrijfonderwijs en dat men daar de leerkrachten de mogelijkheden voor geeft.
Wat heeft dit met de spelling van de werkwoordspelling en de hardnekkigheid van dt-fouten te maken, zelfs bij de beste schrijvers? Het korte antwoord: alles. Het langere antwoord: omdat we ervoor moeten zorgen dat spelling ten dienste staat van het schrijfonderwijs en geen doel op zich wordt, waar te veel onderwijsenergie naartoe gaat. Die energie gaat ten koste van te weinig oefenkansen in het schrijven van teksten. Dat betekent niet dat spelling onbelangrijk is. Schrijvers moeten spellingregels volgen – dus ook de huidige dt-regels – omdat het sociale afspraken zijn, net zoals de verkeersregels. Spellingsregels moeten echter voldoen aan een belangrijke vereiste: dat ze zo weinig mogelijk ‘schrijfenergie’ opeisen. Dat betekent: de regels moeten geautomatiseerd kunnen worden, zodat de volle aandacht kan gaan naar de inhoud van de tekst, de tekststructuur, de argumentatie, de formulering. De huidige regels voor de werkwoordspelling beantwoorden niet aan die vereiste en kunnen om die reden beter aan een kritische reflectie onderworpen worden, zodat ze wel automatiseerbaar worden. Dit is geen pleidooi voor ‘vrijheid blijheid’ dus maar voor heldere regels. Hoe meer de bewuste aandacht, na het leerproces op de basisschool, van de spelling afgewenteld kan worden, hoe meer onze jongeren zich zullen kunnen toeleggen op het echte schrijfproces. Een betere spelling van de werkwoordsvormen zal het schrijfprobleem bij veel jongeren niet oplossen maar er wel toe bijdragen. Dat is waar het bij mij om gaat.
Geef me een alternatief
Ik ben het ermee eens dat je niet enkel moet klagen maar iets beters in de plaats moet stellen, zoals Jan Uyttendaele stelt in zijn reactie op mijn eerdere bijdrage op Neerlandistiek. Het is noodzakelijk om alle consequenties van nieuwe voorstellen in kaart te brengen. Dat heb ik in diverse contexten ook benadrukt. Een wijziging moet in eerste instantie ‘evidence-based’ zijn (met excuses voor het Engelse modewoord) en niet gefundeerd op een buikgevoel of een persoonlijke overtuiging. Concreet: via lexicale databestanden als CELEX (met grammaticale codering) en SUBTLEX-NL – beide zijn gebaseerd op meer dan 40 miljoen woorden (tokens) – moet je de kwantitatieve consequenties van elk voorstel in kaart brengen. Voor hoeveel woorden zal de spelling veranderen? Als er al nieuwe regels komen, mag men die niet ‘zomaar eventjes bedenken’, ook niet vanuit taalkundige analyses. Men moet kwantificeren wat de impact ervan zou zijn en hoe anders de spelling er dus zou uitzien.
Ik ben het ook eens met de opmerking dat erover gewaakt moet worden dat nieuwe regels geen nieuwe interferenties tussen flectievormen veroorzaken. Er bestaat echter gelukkig veel psycholinguïstisch onderzoek dat ons moet toelaten om het risico op zulke interferenties vrij goed in te schatten. Wat we vooral niet mogen denken is dat de huidige spelling de best denkbare is. Het feit dat zelfs ervaren spellers af en toe in de val trappen bewijst dat de regels minder evident zijn dan ze lijken. Er bestaat een groot verschil tussen eenvoud in beschrijving en eenvoud in toepassing. Dat zullen de eindredacteurs van kranten maar al te graag bevestigen en vertellen hoe vaak ze dt-fouten moeten corrigeren in de teksten van hun journalisten en hoe ze er toch nog af en toe één laten staan. Eenvoudige regels op toepassingsniveau zouden zulke problemen niet veroorzaken.
De vinger op de dt-wonde leggen is echter geen ‘windowdressing’. Als onderzoeker moet je, net als het kind in het sprookje ‘De nieuwe kleren van de keizer’, durven roepen dat de keizer geen kleren aan heeft. Dat is de eerste stap. De volgende is hopen dat er betere regels mogen komen dan de vorige en daar hard aan werken.
De verschillende automatiseerbaarheid van de principes van gelijkvormigheid en analogie
Anneke Neijt reageert met een interessant citaat van Clück (2000): “Het is vanzelf zo en vrijwel onvermijdelijk dat taalsystemen in de loop van hun geschiedenis een steeds morfologischer spelling krijgen. Voor een deel is dat verklaarbaar uit taalverandering: de uitspraak wijzigt, maar de spelling loopt daarbij achter, en houdt het oude systeem intact, waardoor vanzelf een systeem ontstaat dat meer van de morfologie uitgaat. In de spelling van de werkwoorden is dat bijvoorbeeld te zien: houdt met dt, omdat er vroeger een stamvocaal aanwezig was: houdet.” (moet suffixvocaal zijn, vermoed ik) Doordat de morfologische structuur gaandeweg niet langer de uitspraak reflecteert, wordt de spelling abstracter. Op zich is dat geen probleem, zolang een morfologisch principe heel frequent wordt toegepast. Dat is het geval voor het principe van gelijkvormigheid, waartegen nauwelijks fouten worden gemaakt. In een onderzoek van een geanonimiseerd chatcorpus maakten adolescenten tussen 16 en 20 slechts 14 fouten van het type ik vint of hij wort, op een totaal van meer dan 5000 d/dt-homofonen, waarvan ongeveer 30% fout gespeld werd (zoveel fouten is normaal op dit sociaal medium). Slechts 14 fonetische spellingen op meer dan 1600 fouten; dat is minder dan 1%. Het principe van gelijkvormigheid, dat geldt op stamniveau, is dan ook zo frequent – het komt voor in nomina (brood), adjectieven (rond) en werkwoorden (vind) – dat spellers het blijkbaar gemakkelijk automatiseren. Er lijkt dan ook geen reden om aan dit principe te raken.
Misschien vormen sociale media wel een interessante inspiratiebron om over spellingsregels na te denken. Het feit dat 16- tot 20-jarigen werkwoordsvormen met een eind-d in de stam niet fonetisch spellen weegt in elk geval zwaar door als empirisch bewijs dat het principe van gelijkvormigheid gemakkelijk toepasbaar is. Uiteraard beweer ik niet dat we de spelling van jongeren op sociale media lineair moeten vertalen naar een voorstel voor de spelling van de werkwoordvormen.
Heel anders is het gesteld met het analogiebeginsel: de tweede deelcomponent van het morfologisch principe in onze spelling. Dat geldt op suffixniveau: wordt omwille van maakt. Spellers moeten in dagelijkse teksten nauwelijks een beroep doen op dit principe, dat enkel nodig is om homofone vormen als word en wordt of gebeurt en gebeurd te spellen. De meeste werkwoordsuffixen kan je horen: doet, laat, maakt, slaapt, werkt, komt, … Slechts 5% van de Nederlandse werkwoorden waarvan de stam eindigt op d verplicht ons om een beroep te doen op het principe van analogie. Ons brein heeft bijgevolg de kans niet om zulke spellingsregels te automatiseren. Er blijft min of meer bewuste aandacht in het werkgeheugen nodig. Elke factor die dat werkgeheugen onder druk zet (tijdsdruk, focus op inhoud, afstand tussen onderwerp en werkwoordhomofoon) opent de deur voor een influx van de hoogfrequente vorm. Dat levert vaker geen spelfout op dan wel want je spelt per definitie vaker die hoogfrequente vorm dan de laagfrequente. Vereist de grammaticale context echter wel de spelling van de laagfrequente vorm, dan is een dt-fout het onvermijdelijke gevolg. Als spelling een vorm van probabilistisch gedrag was, zoals zoveel vormen van menselijk gedrag, dan zou dit een goede (onbewuste) ‘strategie’ zijn. De spelling van de werkwoordvormen vereist echter de mechanische toepassing van regels, zodat enkel een deterministische ‘strategie’ werkt.
Remedie 1: herlees je teksten
Vroeger was mijn vertaling van onze onderzoeksresultaten naar de praktijk ook: herlees je teksten grondig. Dat zal zeker helpen maar helaas het probleem niet oplossen. Met doctoraatsstudente Nina Verhaert en masterstudente Ellen Danckaert stelde ik vast dat proefpersonen die bewust moeten op zoek gaan naar allerlei soorten spelfouten precies over dezelfde werkwoordhomofonen struikelen als tijdens het spellen: de hoogfrequente. In zinnen van het type Omdat ik nu toch wel moe wordt, … lazen ze vaker over de spelfout heen dan in zinnen van het type Omdat hij nu toch wel moe word, …
Remedie 2: de didactiek van werkwoordalgoritmen
Ook algoritmen (als het recente Werkwoordenwiel in Vlaanderen) zullen volgens mij het probleem niet uit de wereld helpen. Die zullen wellicht tot goede resultaten leiden… in de lessen Nederlands, waar er expliciet aandacht voor is. Algoritmen voor spelling, zelfs als ze de speller helder door het spellingprobleem loodsen, vereisen te veel stappen om geautomatiseerd te geraken. Daardoor zullen ze het werkgeheugen zodanig belasten dat je ze niet zal gebruiken in een dagelijkse, niet-schoolse schrijftaak. Zeker niet meer later, als je groot bent.
Remedie 3: tolerantie
Sommigen pleiten voor meer tolerantie. Jan Uyttendaele merkt op: “Je kunt ervoor pleiten om de spelling van de werkwoordsvormen niet meer als sjibbolet voor de beheersing van het Nederlands te gebruiken en een tolerantie te hanteren zoals die nu al bestaat ten aanzien van het gebruik van hoofdletters, tussenletters, koppeltekens enz.” Zoals Helge Bonset in zijn uitstekend stuk terecht repliceert is die tolerantie er echter niet. Begrip voor een occasionele dt-fout is dus geen optie. We spreken hier, voor alle duidelijkheid, niet over zwakkere spellers, die veel dt-fouten spellen omdat ze wellicht onvoldoende morfologisch bewustzijn hebben. Die laatste zin klinkt misschien ‘politiek incorrect’ en ongepast in de toenemende wokecultuur maar feiten zijn feiten; een ideologie verandert daar niets aan. Bovendien, regels voor de werkwoordspelling die geautomatiseerd kunnen worden door sterke spellers zullen automatisch ook zwakkere spellers ten goede komen. Hoe dan ook, er is geen sprake van begrip voor de dt-fout. Ze is nog steeds zonder twijfel de meest gestigmatiseerde fout in de Nederlandse spelling. Enkele taalspecialisten maar vooral de vele zelfverklaarde taalexperts schreeuwen moord en brand als je het heilige huisje van de dt-regels wil verbouwen. Als taalkundigen hoeven we niet verbaasd te zijn: taal is identiteit en dus stuit elke verandering aan die taal op emotionele reacties.
Taal en emotie
In Vlaanderen was (is) het debat over Standaardtaal, tussentaal en dialect net zo een heet hangijzer maar dan in de gesproken taal – en dat is een cruciaal verschil. In de gesproken taal kan je de natuurlijke evolutie immers niet tegenhouden, zelfs hoogleraren Neerlandistiek niet. Als de grote meerderheid van de Vlaamse taalgebruikers een tussentaal hanteert, dan kan niemand die evolutie tegenhouden. Taal verandert, dat weten we allemaal, als gevolg van spontane verschuivingen die via sociale processen van imitatie door andere taalgebruikers geconsolideerd worden. Het cognitieve effect is dat de volgende generatie spontaan een nieuwe taalvariant leert. Dat proces gaat vanzelf: door de interactie van sociale factoren (imitatie) en cognitieve factoren (opslag in het brein). Geen mens die dit kan tegenhouden, hoezeer men bepaalde taalveranderingen ook veroordeelt. Het is zoals in de natuur: ook daar gebeurt de evolutie spontaan, verdwijnen en verschijnen er soorten en nieuwe varianten. Omdat de natuur zichzelf reguleert. Dat is wat er in de gesproken taal gebeurt. Tot spijt van wie het benijdt.
Niet zo in de geschreven taal. Daar vind je enkel de emotionele reacties terug. Voorstellen om de regels voor de werkwoordspelling aan te passen bijvoorbeeld, botsen om dezelfde reden (taal = identiteit = emotie) op dezelfde weerstand. Het grote verschil is dat zich daar, door het bestaan van vaste regels, geen spontane evolutie kan doorzetten en emoties wel veranderingen kunnen blokkeren. Ik geef toe dat je niet om de haverklap de spelling voor miljoenen mensen kan veranderen. Zoiets mag je maar doen als een regel niet werkt, tenzij je tolerant genoeg bent als maatschappij om fouten tegen die regel te accepteren. Het lijkt erop alsof ‘men’ geen van beide wil, zodat we gevangen zitten in een patsituatie. Ironie: velen kunnen geen dt-fouten tolereren, maken er zelf, maar willen zeker aan de regels niet raken.
De bedrieglijke eenvoud van de spellingregels
Een factor die bij die weerstand zeker een rol speelt, is dat de regels voor de spelling van de werkwoordsvormen bedrieglijk eenvoudig zijn. Hoe moeilijk kunnen regels zijn als wordt omwille van maakt of gedroomd omwille van droomde? Vanuit analytisch standpunt ben ik het daarmee eens. De regels zijn inderdaad helder, op voorwaarde dat je de metalinguïstische vaardigheden hebt verworven om analogieën als wordt-maakt en droomde-gedroomd meteen te vatten (of, nog abstracter, de grammaticale begrippen als stam en suffix te begrijpen). Het is immers ‘logisch’ dat je wordt spelt omwille van werkt maar die analogie toepassen veronderstelt wat voor zwakke spellers niet evident is: dat je abstractie kan maken van de betekeniscontext. Immers, een zin als Zij wordt heel enthousiast over dat thema wordt absurd als je wordt vervangt door werkt (of smurft). We laten ons allemaal vaak beetnemen door het voordeel van onze eigen kennis: alles is eenvoudig als je eenmaal de kennis verworven hebt. Kennis verandert immers onze perceptie. Een voorbeeld uit een heel andere hoek van de taal. Wie zou denken dat het moeilijk kan zijn om een kort word als kat te verdelen in de klanken k, a en t? Toch hebben kinderen die nog niet hebben leren lezen daar de grootste moeite mee. De uitspraak van een woord vormt immers een vloeiend akoestisch signaal, geen opeenvolging van discrete klanken die snel na elkaar worden uitgesproken. Probeer maar eens een woord in spraakklanken te segmenteren in een taal die geen verwantschap vertoont met de talen die je spreekt. Van zodra je echter in een taal kan lezen ‘hoor’ je de klanken in kat wél. Nu is het zelfs omgekeerd: je geletterdheid heeft het immers onmogelijk gemaakt om een gesproken Nederlands woord nog waar te nemen zoals een kleuter. Datzelfde gevaar om enkel te zien wat wij kunnen zien, dankzij onze kennis, dreigt als we de dt-regels eenvoudig noemen en om die reden heftig emotioneel reageren als iemand voorstelt om ze op grond van wetenschappelijk onderzoek aan ons taalbrein aan te passen. Dat onderzoek is geen eenmalige toevalstreffer maar is gerepliceerd met verschillende onderzoeksmethodes, werkwoordtypes, grammaticale vormen, enz. Natuurlijk zijn de regels transparant … als we ze eenmaal goed beheersen. De perceptie van de werkwoordsregels kan nooit meer objectief zijn. Zeker niet bij hoogopgeleiden, die de eenvoud ervan even evident vinden omdat ze analytisch kunnen redereren. Om dezelfde reden waarom elke lezer het evident vindt dat kat bestaat uit drie spraakklanken en niet begrijpt dat kleuters of zwakke lezers op de basisschool dat niet ‘horen’.
Conclusie
Het is mij om de kwaliteit van de dalende schrijfvaardigheid van veel jongeren te doen, ook in alle studierichtingen aan de universiteit. Spelling moet ten dienste staan van dat schrijfonderwijs. Automatiseerbare spellingsregels maken het mogelijk om tijdens het schrijven van teksten minimale energie in het werkgeheugen te besteden aan spelling en maximale energie aan datgene waar het echt om gaat: goede teksten schrijven. Dat zal in onze kennismaatschappij alsmaar belangrijker zal worden.
Verwijzingen
- Permentier, L. (2021). Een draagvlak voor dt. Column op website INT.
- Van den Branden, K. (2021). Over dt en onderwijs … Blog op website Duurzaam Onderwijs
- Bonset. H. (2021). Vautloos spellen. Neerlandistiek: Online tijdschrift voor taal- en letterkunde
- Sandra, D. (2021). Met deze regels vermijd je de tragedie van de werkwoordsvormen. Neerlandistiek. Online tijdschrift voor taal- en letterkunde.
- Verhaert, N., Danckaert, E., & D. Sandra (2016). The dual role of homophone dominance. Why homophone intrusions on regular verb forms so often go unnoticed. The Mental Lexicon, 11(1), 1-25.
0gfhdeja zegt
Niet ter zake: is het gallicisme “van zodra” AN geworden?
Maurice Vandebroek zegt
“Het is onduidelijk of we ‘van zodra’ al dan niet tot de standaardtaal in België kunnen rekenen.”
https://taaladvies.net/taal/advies/vraag/832/
Anneke Neijt zegt
Goed dat je het punt weer oppakt. De dt is met name zo bizar, omdat we overal in het werkwoordparadigma onderscheid maken tussen d en t bij de werkwoordsuitgangen, en dan bij de persoonsvorm ineens dat onderscheid laten vallen.
Er zou eens onderzoek moeten worden gedaan naar het verband tussen schrijfvaardigheid en de werkwoordspelling van het Nederlands. Misschien loopt dat verband via de frustraties die je kunt oplopen als je van het systeem van gelijkvormigheid voor de naamwoorden ineens een heel ander systeem voor de werkwoorden moet leren. Of de verlammende werking die daarvan uitgaat. Afkeer van lezen ontstaat ook bij veel leerlingen in het vervolgonderwijs. Maar gelijktijdigheid bewijst geen oorzakelijk verband. Via vergelijking met het Engels en Fins (en, waarom niet, Japans of Chinees) zou je moeten kunnen uitvinden of de dt er iets mee te maken kan hebben. Je zou te rade kunnen gaan bij onze vakdidactici – ben benieuwd wat de reactie van Helge Bonset is op jouw veronderstelling dat er een verband is.
Helge Bonset zegt
Je (Anneke) oppert dat er een verband zou kunnen zijn tussen slecht spellen en slechte schrijfvaardigheid, dat loopt via (de)motivatie voor schrijven, als ik je goed begrijp. Leerlingen doen hun best niet (meer) voor schrijven, omdat ze balen van spellen. Ik ken daar geen onderzoek naar, maar uitgesloten is het niet. Wat Dominiek suggereert: leerlingen leren niet of minder goed schrijven omdat er veel te veel tijd aan spellen wordt besteed, lijkt me waarschijnlijker. Maar ook dan: het ene sluit het andere niet uit.
dominieks zegt
Inderdaad, het ene sluit het andere niet uit. Jongeren leren (wellicht) minder goed schrijven (a) omdat er te weinig tijd uitgaat naar het schrijven van teksten en (b) omdat de stigmatisering van bv. dt-fouten ten dele het schrijfplezier wegneemt. Nochtans is goed kunnen schrijven in onze kennismaatschappij cruciaal. Het is ook een sterk antidotum tegen de extreem korte, vaak oppervlakkige en emotionele ‘bijdragen’ op sociale media.
Helge Bonset zegt
Mooi stuk Dominiek, wederom heel overtuigend! Maar ik blijf benieuwd hoe het totale pakket van je voorstellen voor hervorming van de werkwoordspelling er precies uit zou zien. Of vraag ik voor dit moment teveel, en gaat het nu eerst om het idee?
Anneke Neijt zegt
Mag ik voor mijn beurt spreken? Ik weet natuurlijk niet of Dominiek precies dit in gedachten heeft …
De minst ingrijpende verbetering is alleen de t weglaten na een d. Dus “hij word, vind”, zoals je ook de t weglaat na een t “hij eet”.
De verlengingsregel kun je dan nog steeds niet gebruiken, want het blijft dan “gebeurt, voltooit”, enz. Dat lokt mogelijk fouten van het type “wort, vint” uit. De ongelijkvormigheid met de deelwoorden “gebeurd, voltooid” blijft bestaan. Omdat die deelwoorden verlengd kunnen worden moet je die niet ook met een t gaan schrijven, want dan ontstaat “een waar gebeurt verhaal / waar gebeurde verhalen” enz. Je moet in het onderwijs dus leunen op de stelling dat je persoonsvormen niet verlengt.
Een klein stapje verbetering, dat misschien haalbaar is.
Homofoonintrusie los je er helaas niet mee op.
Er zijn betere oplossingen, maar die zijn voor de spellinggevoelige magen van Nederlanders en Vlamingen minder verteerbaar. Waarschijnlijk gewoon niet haalbaar. Zie de artikelen van Jaap de Rooij en Johan Zuidema in De groene spelling (helaas niet elektronisch beschikbaar, ik kon alleen de introductie vinden: https://pure.knaw.nl/portal/nl/publications/introductie-bij-de-uitgave-de-groene-spelling)
Dominiek Sandra zegt
Bedankt, Helge. Mij gaat het nu inderdaad eerst om het idee. Ik denk niet dat het een goed idee is om een voorstel te doen op een online platform (en al zeker niet in een opiniestuk in de krant). Er moet veel grondig onderzoek (van allerlei aard) voorafgaan aan zo een voorstel. Bijvoorbeeld, hoe leerbaar zouden nieuwe regels zijn, hoe automatiseerbaar, hoeveel spellingsbeelden zouden erdoor veranderen, …? De dissociatie tussen de twee delen van het morfologisch principe van onze spelling – gelijkvormigheid veroorzaakt geen problemen, analogie zorgt voor de problemen – vind ik alvast een belangrijk startpunt. Naast het feit dat gelijkvormigheid niet voor problemen zorgt – zelfs niet bij jongeren tussen 16 en 20, zelfs niet in hun chats (< 1% fouten type ‘ik vint’) vinden we bij d/dt-werkwoorden (‘vinden’, ‘worden’) bovendien niet enkel het effect van homofoondominantie (neiging om de frequentste vorm op te schrijven) maar ook een tendens om de d-vorm te spellen (gecumuleerde effecten). Conclusie: analogie is het probleem.
Uiteraard zijn de d/dt-werkwoorden maar één categorie. Er zijn ook de werkwoorden met een zwak prefix (bv. ‘gebeuren’, met homofonen in OTT3 en VD: ‘gebeurt-gebeurd’, waar beide suffixen via analogie tot stand komen), werkwoorden waarvan het VD partieel homofoon is (‘dromen-droomt-droomde-gedroomd) en de onvoltooid verleden tijden (‘haastte’, ‘vergrootte’, waarbij vormen van het tweede type ervoor zorgen dat het analogieprincipe de spellingsregel voor de open lettergrepen overrulet). Het feit dat verschillende taalkundigen niet allemaal eenzelfde alternatief zouden voorstellen, demonstreert op zich al de complexiteit. Altijd bereid om hier bv. via mail verder over te discussiëren. Dat geldt overigens ook voor iedereen die aan deze discussies deelneemt (ik zal niet altijd even snel kunnen reageren door de rest van het werk maar reageer altijd).
Anneke Neijt zegt
Dominiek, ik discussieer graag mee. We (= Bosman, Zuidema, Bakker-Peters) hebben uitgebreid onderzoek gedaan naar het onderwijs in de werkwoordspelling op basisscholen. Hoe we ook de uitleg en oefeningen probeerden te optimaliseren, geen effect. Je zou de spelling toch moeten kunnen leren voordat je aan het voortgezet onderwijs begint? Dus ik juich het van harte toe – vereenvoudigen.
Katrien Van Ekert zegt
Het valt inderdaad op dat leerlingen steeds slechter schrijven (ik ben leerkracht Nederlands in de derde graad), maar dat is volgens mij niet omdat er meer aandacht besteed wordt aan spelling dan aan inhoud. Ik zou zelfs eerder het tegenovergestelde durven te beweren. Wat de ware reden is, kan ik niet zeggen. Ik vermoed echter wel dat de confrontatie met enorm veel ‘slechte’ voorbeelden een antwoord kan zijn. Jongeren lezen eigenlijk veel meer dan pakweg 20 jaar geleden. Ze doen dit echter niet in boeken, kranten, (jongeren)tijdschriften,…, maar wel op sociale media en plaatselijke forums. Discussies die in de klas gevoerd worden over register-, spel- en andere grammaticale fouten op de dorpspagina op Facebook zijn heel interessant en soms zelfs hilarisch, maar tegelijk worden die veelgemaakte fouten ook geautomatiseerd, vrees ik… Ik kan het volledig fout hebben, hoor. Ik ben ook ‘maar’ een leerkracht die de liefde voor haar taal probeert over te brengen. Misschien probeer ik mijn leerlingen wel warm te maken om er een onderzoekje aan te wijden. Het is het voorbije schooljaar echter niet evident geweest om ‘de eindtermen te behalen’ en dat ook te combineren met interessantere lessen (waarin gewoon een uurtje gediscussieerd wordt over taal).
dominieks zegt
Ik zou niet zeggen ‘maar een leerkracht’, Katrien. Integendeel, het onderwijs heeft gepassioneerde leerkrachten heel hard nodig. Ik deel je mening dat de frequente confrontatie met ‘foute’ voorbeelden van geschreven ’teksten’ mee de oorzaak kan zijn van de te zwakke schrijfvaardigheid van jongeren. Er zijn veel bewijzen dat we ons hele leven door leren op basis van de ‘input’. Het doet er voor ons brein niet toe of iets correct of fout is; we slaan het op als het voldoende vaak voorkomt. Zo heeft men laten zien dat veel spelfouten tegen een woord (bv. onmiddelijk) tot onstabiele geheugensporen leidt, wat een soort competitie met de correcte spelling in het woordgeheugen doet ontstaan en dus tot spelfouten leidt. Hetzelfde leerprincipe gebruiken jonge baby’s al. Dit zgn. impliciet of statistisch leren voorspelt dat de frequente confrontatie met de korte bijdragen op sociale media een negatief effect zal hebben op schrijfvaardigheid. Hoe meer sociale media iemand leest en hoe minder gewone teksten (boeken, enz.), hoe meer die (onbewust) zal leren dat zinnen eruitzien als op sociale media. Dat geldt ook op het niveau van tekstcohesie, argumentatie, enz., die bijna per definitie afwezig zijn op sociale media. Ik vrees dat het zelfs geldt voor schrijfplezier want een kort berichtje schrijven is gemakkelijk. Sociale media leiden niet tot een noemenswaardige ‘besmetting’ van formele teksten als het gaat over het gebruik van de typische vormen als w8, pfffff, enz. (zie Vandekerckhove & Sandra, 2016, in Tijdschrift voor taalbeheersing). Ik volg echter wel je hypothese dat jongeren die te weinig boeken enz. lezen maar wel veel korte berichtjes lezen op sociale media niet kunnen leren hoe een goede tekst eruitziet. Jongeren (en kinderen) moeten dus veel meer boeken lezen. Open deur. Die zijn nodig voor (1) begrijpend lezen, (2) leesplezier, (3) begrijpelijk schrijven en (4) schrijfplezier. Alles hangt samen. En het belang van automatiseerbare spellingsregels dan? Wel, de afwezigheid daarvan (werkwoordspelling) is een factor die ook een rol speelt, zij het niet noodzakelijk de enige.
Dank voor je input!
Maurice Vandebroek zegt
“Ze hebben voor veel commotie gezorgd, vooral bij zelfverklaarde taalexperten, maar ook voor positieve reacties die zichzelf terecht taalexpert mogen noemen.”
Deze zin heeft nog een redigeerrondje nodig. Het zijn niet de reacties die zichzelf taalexpert mogen noemen. Wellicht is bedoeld: “[…] maar ook voor positieve reacties van mensen die zichzelf terecht taalexpert mogen noemen.”
Dominiek Sandra zegt
Je hebt helemaal gelijk, Maurice. Dank om hierop te wijzen.
Peter Debrabandere zegt
In dit artikel en ook in enkele reacties wordt zijdelings op zoek gegaan naar de oorzaken van de steeds verder verminderende beheersing van de werkwoordspelling. Ik denk dat de som van alle oorzaken (als we die al allemaal kunnen achterhalen en als we de hoofdoorzaken al van de bijkomende oorzaken kunnen onderscheiden) een deel van de sleutel kunnen zijn om tot een oplossing van het probleem te komen of om juist te kunnen vaststellen dat het probleem niet (zomaar) opgelost kan worden. Ik probeer hieronder een aantal factoren te schetsen die wellicht bijdragen aan het probleem.
1) Het (taal)onderwijs was op het moment dat de huidige regels voor de werkwoordspelling ingevoerd werden, nog een zaak voor een minderheid van intellectuelen en kinderen van rijken. Nu is onderwijs er voor iedereen. De regels voor de spelling van de werkwoorden zijn te hoog gegrepen voor een deel van de schoolgaande jeugd.
2) Het (taal)onderwijs was in diezelfde tijd nog hoofdzakelijk gericht op het leren van talen, vooral de klassieke talen Latijn en Grieks, met heel veel aandacht voor kennis en studie van de grammatica. Die studie van de grammatica van het Latijn en het Grieks droeg natuurlijk ook positief bij aan de studie van de grammatica van het Nederlands en de te leren moderne vreemde talen. De studie van de grammatica krijgt vandaag veel minder aandacht, maar kennis van de grammatica is juist onontbeerlijk om de regels van de spelling van de werkwoorden goed te kunnen toepassen. Zonder grondige kennis van meerdere grammaticaregels kun je werkwoorden niet correct spellen. Veel vandaag gemaakte fouten tegen de spelling van de werkwoorden zijn juist te wijten aan een gebrek aan kennis van die grammaticale regels. De theorie van Dominiek Sandra over het falende werkgeheugen klopt natuurlijk voor iedereen, maar de vele mensen die de regels van de grammatica niet beheersen, zullen ook zonder falend werkgeheugen die fouten blijven maken. Als docent Nederlands in de lerarenopleiding en in de opleiding officemanagement heb ik al tientallen (misschien zelfs honderden) studenten gehad die de regels niet kennen en die ook als ze tien minuten mogen nadenken over de spelling van een werkwoordsvorm als “verkeert” in “hij zegt dat hij in moeilijkheden verkeert”, toch “verkeerd” invullen of niet kunnen uitleggen waarom het “verkeert” moet zijn. Dat heeft dus met een falend werkgeheugen niets te maken. Dat falende werkgeheugen is daarentegen wel een correcte uitleg bij spontaan schrijven van tekst zonder nalezen (en zelfs soms na nalezen en over de fout heen lezen).
3) Het taalonderwijs was in diezelfde tijd nog hoofdzakelijk gericht op de schriftelijke kant van de taal: grammatica, lezen, literatuur, spelling. De mondelinge vaardigheden kregen vroeger amper aandacht. Dat heeft nog tot diep in de 20e eeuw doorgewerkt. Ikzelf heb in de jaren tachtig nog vele boekbesprekingen en meerdere verhandelingen en samenvattingen moeten schrijven op de middelbare school. Mijn vader een veelvoud daarvan. Hoeveel moeten leerlingen nu nog schrijven?
4) Schrijven gebeurde vroeger met de hand. Het was een traag, behoedzaam proces, want bij elke fout die je maakte, kon je (als je verzorgd wilde werken) met een schoon blad papier opnieuw beginnen. Nu is schrijven met de computer een proces waarbij het maken van tikfouten en andere schrijffouten geoorloofd is, want je kunt op elk moment woorden schrappen, letters schrappen en je tekst bijwerken, wat juist tot nonchalance leidt tijdens het schrijfproces, tot herhaaldelijk corrigeren van steeds weer opnieuw gemaakte tik- en andere fouten, waardoor er natuurlijk makkelijk ook fouten aan de aandacht van de corrigerend schrijvende schrijver ontsnappen, zeker als er te weinig aandacht aan nazorg (nalezen) besteed wordt.
5) De spellingcheckers hebben het leren van spellingregels deels overbodig gemaakt. Bijna alle spellingfouten die je door gebrek aan kennis van de spellingregels maakt, worden door de spellingcheckers gedetecteerd en gecorrigeerd. Schrijf je “bacterieën”, dan wordt daar automatisch “bacteriën” van gemaakt. Schrijf je “autotje”, dan wordt daar automatisch “autootje” van gemaakt. Schrijf je “ten allen tijde”, dan wordt in plaats daarvan automatisch “te allen tijde” als correcte vorm gesuggereerd. Of je kunt online in Van Dale of op woordenlijst.org snel de correcte spelling vinden. Maar bij de spelling van de werkwoorden laten spellingcheckers en woordenboeken je nog steeds aan je lot over. Ergers zelfs: de spellingchecker suggereert je om “word” te schrijven in “Wordt je die prijs ook geschonken?” Als alle fouten door de spellingcheckers gedetecteerd worden, maar de dt-fouten (en nog sommige andere soorten fouten) niet, tja, dan moet het ons niet verwonderen dat het aantal dt-fouten toeneemt. Leerlingen hoeven de spellingregels niet meer te kennen. Dus leren ze ze ook niet meer. Leraren vinden in teksten die met de spellingchecker als controlemiddel geschreven zijn (als leerlingen tenminste de discipline hebben om zinvol van die spellingchecker gebruik te maken), nog weinig spellingfouten in de teksten van hun leerlingen (behalve natuurlijk dt-fouten en samenstellingen die foutief in twee woorden geschreven worden …).
Wat mij betreft zijn er dus wel oplossingen voor dit dt-probleem mogelijk:
1) Je kunt de voorwaarden creëren voor een betere toepassing van de spelling van de werkwoorden (ermee rekening houdend dat het falende werkgeheugen altijd iedereen parten zal blijven spelen): een beter grammatica- en schrijfonderwijs in combinatie met een spellingonderwijs dat niet steunt op het gebruik van de spellingchecker maar op kennis van alle spellingregels, niet alleen de regels voor de spelling van de werkwoorden.
2) Een aanpassing van de regels voor de spelling van de werkwoorden die het mogelijk maakt dat de spellingchecker wel feilloos alle fout gespelde werkwoorden corrigeert, zodat het falende werkgeheugen door de spellingchecker gecorrigeerd wordt.
Het maakt mij eigenlijk niet zoveel uit welke oplossing gekozen wordt, maar het zal een van beide oplossingen moeten zijn. Laten we alles zoals het is, dan kan er volgens mij niets veranderd worden aan de vervelende situatie waarin we ons nu bevinden.
Dominiek Sandra zegt
Dit zijn allemaal heel goede punten, Peter. Dank voor die heldere en gestructureerde feedback. Ik volg je eigenlijk over de hele lijn. Goed ook dat je de dt-kwestie nog meer koppelt aan de kwaliteit van ons schrijfonderwijs en zoekt naar oorzaken van de dalende schrijfvaardigheid bij onze jongeren. Al is een vergelijking met de jongeren van vroeger om methodologische redenen moeilijk om de eerste reden die je noemt. Het zijn immers niet meer dezelfde studentenprofielen die de instroom aan de Vlaamse en Nederlandse universiteiten karakteriseren.
Het zal je niet verbazen dat ik voor jouw tweede optie aan het einde kies. Mijn overtuiging is immers dat het technische aspect van schrijven (hier: regels voor de spelling van de werkwoordsvormen) het schrijfproces zelf niet mag hinderen.
Ik geloof niet dat het onderwijs het dt-probleem kan verhelpen. Niet omdat de leerkrachten zich niet inspannen (velen geven met overgave les) maar omdat jongeren te weinig geconfronteerd worden met de regels, gewoon omdat onze geschreven taal de toepassing van die regels te weinig vereist. Het zal ook een hele opgave worden om de schrijfvaardigheid weer op een acceptabel niveau te brengen – en dan spreek ik niet enkel meer over spelling, dat maar het technische aspect is van schrijven. Zoals Katrien Van Ekert opmerkte, worden onze jongeren wellicht te vaak blootgesteld aan korte berichtjes in buitenschoolse contexten. Ze schrijven ze zelf op sociale media en lezen zulke ‘zinnetjesteksten’ ook de hele tijd. Omdat ons brein werkt als een spons – het slaat alles op en induceert daar patronen uit – leren veel jongeren niet hoe een ‘echte’ tekst – zoals wij die voor ogen hebben – eruitziet. Het onderwijs Nederlands staat voor een hele uitdaging om jongeren opnieuw te doen lezen (langere teksten, boeken) én opnieuw te doen schrijven (langere teksten) – en hen ook met die langere teksten leesplezier en schrijfplezier te laten ervaren, terwijl ze zo gewoon zijn geworden aan het plezier dat korte berichtjes hen verschaft.
Automatiseerbare regels daarentegen (mits een coherent en doordacht systeem uiteraard) zullen ervoor zorgen dat niemand meer in de dt-val zal trappen: de zwakke spellers niet (die inderdaad onvoldoende grammaticaal bewustzijn hebben), de sterke spellers niet en …, inderdaad, de spellingchecker niet (die ook geen notie van grammatica heeft!). Die laatste insteek van jou is een heel goed punt in deze ‘digitale tijden’. Op die manier verdwijnen de dt-val en het dt-stigma vanzelf. Het zou één van de schakels zijn om een betere schrijfvaardigheid bij onze jongeren te bewerkstelligen.
Peter Debrabandere zegt
Ja, Dominiek, je hebt natuurlijk helemaal gelijk, als je zegt: “Ik geloof niet dat het onderwijs het dt-probleem kan verhelpen.” Mijn eerste optie is natuurlijk gebaseerd op de voorwaarde dat het grammatica-, schrijf- en spellingonderwijs weer veel degelijker worden, maar dat zie ik nooit gebeuren, toch niet in die mate dat het dt-probleem erdoor opgelost kan raken. Als de regels blijven wat ze zijn, kan het ook met beter onderwijs niet verholpen worden, want het falende werkgeheugen zal een stoorzender blijven, misschien door doorgedreven training in mindere mate, maar toch. Ik gaf die eerste optie uitgerekend om lezers te doen nadenken over de haalbaarheid van die eerste optie … En dan komen we automatisch bij de tweede optie uit. Of bij een status quo. Maar een status quo houdt wellicht een nog verdere achteruitgang van de werkwoordspellingvaardigheid in.
Dominiek Sandra zegt
Helemaal mee eens, Peter! Onze standpunten liggen erg dicht bij elkaar en je eerste reactie heeft alles nog in een breder perspectief geplaatst en vooral (terecht) gewezen op het probleem van zwakke spellers, die geen grammaticale analyses meer kunnen maken. Helaas merken we ook dat aan alle Vlaamse en Nederlandse universiteiten, ook in talenrichtingen. Het is alsof eerstejaars in een ingenieursopleiding moeite zouden hebben met algebra … Remediëren op dat punt komt (meestal) te laat en zou ook niet meer mogen nodig zijn. Daarom vergissen zovelen zich als ze denken dat ik pleit voor een cultuur van “vrijheid, blijheid”. Eigenlijk pleit ik net voor het omgekeerde: regels die voor iedereen toepasbaar zijn.