Op 19 maart 1944 werd Hongarije bezet door het Duitse leger. Hongarije was al lang een vazalstaat van het Derde Rijk en had zelfstandig anti-Joodse wetten ingevoerd. De Hongaars-Joodse dichter Miklós Radnóti (1909-1944) was een van degenen die al vanaf de jaren dertig uitgesloten waren van werk en studie, en die werden geterroriseerd door Hongaarse fascistische groeperingen als de Pijlkruisers. Bovendien werden de uitgestotenen, die geen legerdienst mochten verrichten, vanaf 1939 telkens opgeroepen voor ‘arbeidsdiensten’: perioden van zwaar lichamelijk werk ten gunste van de oorlogsinspanningen.
Radnóti heeft drie van die diensten meegemaakt. De laatste, vanaf mei 1944, was ver van Boedapest, waar hij woonde met zijn vrouw Fanni Gyarmati. In de Duitse kopermijnen van Bor, in het tegenwoordige Servië werd hij ingezet bij de aanleg van spoorlijnen. Onder zware omstandigheden schreef hij daar zijn laatste gedichten. Eind augustus 1944, bij de nadering van het Rode Leger en Joegoslavische partizanen, werd het kamp ontruimd. Alle dwangarbeiders werden te voet in de richting van Hongarije gevoerd, begeleid door Duitse en Hongaarse bewakers. Onderweg kwamen de meesten om door ziekte, honger of ze werden eenvoudig neergeschoten.
Ook hij is niet meer thuis gekomen. Ooggetuigen die hem op oktober 31 zagen beschreven hem als dodelijk uitgeput, ziek en uitgehongerd. Na dat tijdstip bestaat er geen betrouwbare informatie over de laatste dagen van de dichter; ook de dag waarop hij door zijn Hongaarse bewakers met een nekschot afgemaakt is – waarschijnlijk rond 9 november – is onzeker. Hij was vijfendertig jaar. In zijn jaszak werd een schriftje aangetroffen waarin hij in de laatste weken van zijn leven tien gedichten had genoteerd, als ooggetuige, commentator en slachtoffer van de verschrikkingen. Het schriftje werd later bekend als Het schriftje uit Bor (Bori notesz).
Radnóti en zijn vrouw kwamen beiden uit een geassimileerd Joods milieu en voelden zich weinig aangetrokken tot het jodendom. Radnóti zag zichzelf altijd als Hongaarse dichter. Dit leek steeds grotere nadruk te krijgen in zijn gedachten en geschriften naarmate zijn vaderland de rechten van een deel van zijn staatsburgers steeds verder beperkte met nieuwe anti-Joodse wetgeving. Hij is vandaag een van de belangrijkste en meest gelezen Hongaarse dichters van het interbellum, nog altijd geliefd door steeds nieuwe generaties Hongaren. Die ontdekken en koesteren zijn gedichten omdat deze ook na tachtig jaar tot hen spreken. Over angst en over liefde, over het behouden van het menselijke onder onmenselijke omstandigheden, over het onuitspreekbare in het aangezicht van de dood en het geschreven woord dat de dood overstijgt. Het universele karakter van deze gedichten overschrijdt de taalgrenzen. Voor veel huidige Hongaarse lezers is zijn gedicht Ik kan niet weten… (Nem tudhatom…) de meest aangrijpende uitdrukking van vaderlandsliefde. Een liefde die niet los te zien is van het feit dat Radnóti binnen een jaar na het schrijven van dit gedicht vermoord werd door zijn landgenoten. Het gedicht is niet gepubliceerd tijdens zijn leven maar is opgenomen in de postume bundel, Schuimbekkende lucht (Tajtékos ég), ooit door Radnóti geredigeerd maar uiteindelijk door zijn vrouw uitgegeven in 1946.
In september 2021 verschijnt de eerste integrale Nederlandse vertaling van Het schriftje van Bor bij uitgeverij Van Oorschot, met een nawoord van Arnon Grunberg. De vertalers, Arjaan van Nimwegen en Orsolya Réthelyi werken momenteel aan de laatste, postuum verschenen bundel van Radnóti’s omvangrijke oeuvre, Schuimbekkende lucht. De samenwerking tussen de twee vertalers was de aanleiding voor het maken van dit filmpje, waarin studenten en docenten van de Vakgroep Neerlandistiek van de Eötvös Loránd Universiteit (ELTE) Boedapest, samen met de vertalers het gedicht Ik kan niet weten… / Nem tudhatom… voordragen, in het Hongaars en in de Nederlandse vertaling. Ter nagedachtenis van Miklós Radnóti, op 5 mei 2021, zijn 112de geboortedag.
Laat een reactie achter