“Aan spelling wort veel te veel tijt en aandacht besteet. Nu even eerlik: heeft u begrepen wat hier staat? Ja, natuurlik heeft u dat, net zo goet als u de rest van dit stuk zult begrijpen, ondanks de vereenvaudigde spelling ervan”.
Zo opende ik bijna 50 jaar geleden in Vrij Nederland mijn reactie op Harry Mulisch’ pamflet Soep lepelen met een vork, wat op zijn beurt een felle aanval was op de voorstellen van de Aksiegroep Spellingvereenvaudiging 1972. Mulisch noemde ons stadssaneerders, kapitalisten, fascisten, flaminganten, chinezen en mensen die de spelling willen vernieuwen om de samenleving niet te hoeven vernieuwen. Ik zeg ‘ons’, want ik maakte deel uit van die door Dolf Kohnstamm geleide actiegroep. En ik was behoorlijk goed in de vereenvoudigde spelling, al zeg ik het zelf. Vautloos.
Mulisch’ pamflet bevatte heel wat taalkundige onzin: “Voor de fonologen is de spelling van een woord het KLANKPORTRET van dat woord. (…..) Mijn opvatting is eerder, dat een geschreven woord een NAAM is. (….) Ei is de NAAM van dat geheimzinnige voorwerp, dat wij aanduiden met de klank ’ij’. Het ei is oud is de NAAM van de vaststelling, die wordt uitgesproken door de klankreeks ‘het ij is aut” (p. 34-35). “Door het schrift bestaat er zoiets als geschiedenis – iets dat verder nergens in de wereld wordt gevonden. En nu zou de konkrete manier, waarop iets geschreven wordt, namelijk de spelling, plotseling in de wereld der ‘willekeurige afspraken’ liggen?” (p. 19).
Het antwoord op Mulisch’ retorische vraag is natuurlijk ja. Maar waarom zijn die willekeurige afspraken dan toentertijd niet gewijzigd, terwijl onze voorstellen maar liefst de steun hadden van de Algemene Nederlandse Onderwijs Federatie, de Vereniging voor het Onderwijs in het Nederlands, de Vereniging voor Wetenschappelijke Spelling en de sectie Nederlands van de Vereniging van Leraren in Levende Talen? Omdat de maatschappij in 1972, net als nu, niet alleen bestond uit onderwijsgevenden en taalkundigen, maar ook uit letterkundigen, journalisten en gewone lezers, waarvan velen bij het lezen van mijn openingszin inderdaad best begrepen wat er stond, maar tegelijk pijn kregen in hun ogen. En in hun hart, gegeven hun emotionele reacties op onze voorstellen. Dat hadden wij sterk onderschat, afgezien nog van wat het praktisch betekend zou hebben om onze voorstellen te implementeren.
Ik moest aan deze periode terugdenken toen ik Dominiek Sandra’s oproep las om een einde te maken aan ‘de tragedie van de werkwoordsvormen’ door de regels te veranderen. Sandra opende zijn bijdrage als volgt: ” Dat mijn voorstel om de d/t-regels af te schaffen veel stof zou doen opwaaien wist ik. Taal, emotie en identiteit zijn verstrengeld. Niet toevallig spreken we over onze moeder-taal. Dat stof bewijst tevens hoe moeilijk emotioneel beladen thema’s een rationeel debat toelaten.”
Dat leerlingen er niet in slagen werkwoordsvormen correct te spellen, weten we al sinds Van der Velde’s De tragedie der werkwoordsvormen (1956). Maar hoe dat komt, weten we pas sinds het onderzoek van Sandra. In een grote reeks empirische onderzoeken heeft hij ondubbelzinnig aangetoond dat de regels voor de werkwoordspelling niet met voldoende succes onderwezen en geleerd kunnen worden: leerlingen zijn cognitief overbelast tijdens het schrijven, kiezen daardoor de meest frequent voorkomende werkwoordsvorm ook op plaatsen waar dat niet de juiste is, en slagen er bij het reviseren van hun tekst niet in hun werkwoordsfouten te verbeteren, doordat ook dan het woordbeeld van de meest frequente vorm hun parten speelt. Als oplossing stelt Sandra voor: “Het probleem zit niet in de spelling van de stam. Woorden als zand, rond en vind komen frequent voor. Het venijn zit in de spelling van het achtervoegsel. Vandaar: schrijf de stam altijd op dezelfde manier en volg daarna de regels voor de spelling van open en gesloten lettergrepen. Dan spellen we ik/jij/zij/hij word en het is gebeurt. We schrijven dan ook zij brande en ik hate. De vreemde woordbeelden wennen snel en deze nevenwerking is minder erg dan de ziekte.”
Jan Uyttendaele stelt in een reactie op Sandra’s bijdrage: “Prof. Sandra zou eerst een complete alternatieve spelling voor àlle werkwoordsvormen moeten ontwerpen én door wetenschappelijk onderzoek zwart op wit moeten bewijzen dat die tot aanzienlijk minder fouten leidt. Dan pas kan hij naar de ministers stappen met zijn voorstellen.” Dat is makkelijker gezegd dan gedaan.
De Aksiegroep had in 1972 zo’n voorstel voor een complete alternatieve (werkwoord)spelling:
d en t worden geschreven overeenkomstig de uitspraak van elk woord afzonderlijk
Hij antwoort- antwoorde- we antwoorden toen- geantwoort
Hij hoort – hoorde – we hoorden – gehoort
Hij baat – bade – we baden toen – gebaat
Hij verdient – verdiende – we verdienden – verdient
Hij wacht – wachte – we wachten toen – gewacht
Hij praat – prate – we praten toen – gepraat
Ik/hij hat, vint, vont, wert; vint je?
Uitgangspunt van dit voorstel was het fonologisch principe: dezelfde klank wordt zoveel mogelijk door hetzelfde teken voorgesteld. Daarmee werd sterk afgeweken van het morfologisch principe (ook wel de regel van de gelijkvormigheid genoemd): woorden die op overeenkomstige wijze zijn gevormd, worden op overeenkomstige wijze geschreven. Het effect van deze spelling voor het onderwijs was tamelijk spectaculair. In een dictee van 15 werkwoordsvormen in de reguliere spelling maakten 1711 leerlingen uit groep 8 7663 werkwoordsfouten; na een half uur extra instructie maakten ze 1571 fouten in hetzelfde dictee in de vereenvoudigde spelling. In het eerste dictee had 12% van de leerlingen 0 of 1 fout, in het tweede 78%. 2-4 fouten werden gemaakt door 40% van de leerlingen in dictee 1 tegen 17% in dictee 2; 5 of meer fouten door 48% van de leerlingen in dictee 1 tegen 5% in dictee 2. (Berits, 1972).
Maar afwijken van de regel van de gelijkvormigheid heeft potentieel consequenties buiten het domein van de werkwoordsvormen: als het vint- vinden is, waarom dan niet paart- paarden en geluit-geluiden? Als het is hij bade (o.v.t.), waarom dan niet brete in plaats van breedte? Dat was ook precies wat de Aksiegroep voorstelde, en mede daardoor gingen haar voorstellen ver boven de oplossing voor de oorspronkelijke, krachtigste aanleiding: een eind maken aan de tragedie van de werkwoordsvormen. En zo werden ze nog minder acceptabel voor de tegenstanders.
Moraal voor vandaag de dag kan zijn: probeer een oplossing te bedenken die exclusief is voor de spelling van de werkwoordsvormen. Het ziet ernaar uit dat Dominiek Sandra daar een idee voor heeft, maar ik moet eerlijk zeggen dat ik de door hem voorgestelde oplossing niet helemaal begrijp. Met name niet waarom je zou kiezen voor de minder frequente vormen word en gebeurt boven wordt en gebeurd. Het maakt me nieuwsgierig naar een preciezere uitwerking.
Hetzelfde geldt voor het voorstel in de reactie van ‘0gfhdeja’: “Een minimale aanpassing van de d/t-regel zou de meeste fouten voorkomen: wanneer de stam van een werkwoord op een d eindigt, voegen we er geen t aan toe. Dus: hij/zij/het/jij word, jij antwoord. (….) (Dit) zou kunnen als we bij de zogenaamde zwakke werkwoorden uitgaan van de regel die voor de naamwoorden geldt. Vergelijk met de spelling van ‘hoed’ wegens ‘hoeden’, een ‘goed woord’ wegens ‘goede woorden’ enz. Dus: hij/zij/het/jij betaald, wegens hij/zij/het/jij betaalde, heeft/hebt betaald. lachte, gelachen; zingt, zong, gezongen.” Jan Uyttendaele voegt hier terecht aan toe: “Bovendien volg je met ‘hij betaald’ de algemene regel van de gelijkvormigheid: schrijf hetzelfde woord of woorddeel zoveel mogelijk op dezelfde manier. ‘Hij betaald’ want ‘hij heeft betaald’, ‘hij betaalde’ en ‘de betaalde rekening’.” Het volgen van deze route betekent dus het (tot zekere hoogte) in ere houden van het morfologisch principe, de tegengestelde weg die de Aksiegroep insloeg.
In de reacties wordt ook gepleit voor tolerantie. Henk Wolf stelt: “Waarom zou er immers altijd één schrijfwijze de juiste moeten zijn met uitsluiting van allerlei andere? Als je ‘gebeurt’, ‘gebeurd’ en ‘gebeurdt’ alle drie in alle gebruikscontexten binnen de norm trekt, kan elk zo schrijven als ie wil, de leraar kan kiezen welke vorm ie aanleert en geen mens hoeft ooit meer op werkwoordspelling gecorrigeerd te worden”. En Jan Uyttendaele: “Je kunt ervoor pleiten om de spelling van de werkwoordsvormen niet meer als sjibbolet voor de beheersing van het Nederlands te gebruiken en een tolerantie te hanteren zoals die nu al bestaat ten aanzien van het gebruik van hoofdletters, tussenletters, koppeltekens enz.” Hier ben ik het in principe mee eens, en ook Dominiek Sandra heeft zich eerder in deze zin uitgelaten. Maar het probleem is nu net dat die tolerantie er niet is. Schrijvers worden door veel lezers bij uitstek afgerekend op fouten in de werkwoordspelling, omdat die lezers fouten tegen de daarvoor geldende regels zien als een teken van domheid, slordigheid of beide. Dat ons eigen brein ons in de weg zit bij het hanteren van die regels, zoals duidelijk aangetoond door Sandra, weten ze niet of willen ze niet weten.
Misschien is het maar het beste dat Neerlandistiek een wedstrijd uitschrijft voor het ontwerpen van een hervorming van de werkwoordspelling. De winnaar mag zijn ontwerp presenteren aan het Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie!
Literatuur
Jan Berits (1972). Taal timmeren met een gebroken hamer. Pleidooi voor spellingsanering. In Ik hoop dat de spelling verandert wort (red. Dolf Kohnstamm) (pp. 33-39). Purmerend: Muusses.
Helge Bonset (1972). De watersoep van Harry Mulisch. In Ik hoop dat de spelling verandert wort (red. Dolf Kohnstamm) (pp.39-45). Purmerend: Muusses.
Harry Mulisch (1972). Soep lepelen met een vork. Tegen de spellinghervormers. Amsterdam: De Bezige Bij.
Isaac van der Velde (1956). De tragedie der werkwoordsvormen. Een taalhistorische en taaldidactische studie. Groningen/Djakarta: J. B. Wolters.
Willem Huberts zegt
Misschien is het maar het beste dat we de komende 250 jaar niet meer spreken over het ontwerpen van een hervorming van de werkwoordspelling. Daarna mag het Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie een prijsvraag uitschrijven!
Anneke Neijt zegt
De spelling van nu is grotendeels bepaald via een prijsvraag, gewonnen door Siegenbeek aan het begin het begin van de 19e eeuw. Als je zijn tekst vergelijkt met die van concurrent Zeydelaar, dan bekruipt je het gevoel dat Siegenbeek gewonnen heeft via autoriteitsargumenten. Niet iets om te herhalen, dus!
Zie https://www.researchgate.net/publication/351257231_De_logica_van_de_geschiedenis
Marc van Oostendorp zegt
Het stuk dat ik op Neder-L schreef en sindsdien het vaakst deelde is mijn verdediging van de d/t-fout.
Anneke Neijt zegt
Een heerlijk onduidelijk stuk. Mijn interpretatie ervan: “meestal gaat het goed en waarom zou je je druk maken over die paar keer dat het mis gaat?” Als dat inderdaad de goede interpretatie van het stuk is, dan zou mijn antwoord zijn: omdat er (te) veel onzinnige tijd aan de spelling moet worden besteed in het onderwijs. Veel aandacht voor taal – prima.
Veel aandacht voor een systeem met theoretische mankementen – niet doen.
Zorg dat de spelling zo in elkaar zit dat je er onderwijs over kunt geven waar je buiten de spelling ook wat aan hebt.
Mijntje Bakker-Peters et al. (2017) is een lang artikel over wat je feitelijk moet weten over de werkwoordspelling. Daar word je niet vrolijk van. https://www.ingentaconnect.com/contentone/aup/tt/2017/00000039/00000001/art00002?crawler=true&mimetype=application/pdf
Yke Schotanus zegt
De meest storende fout in de werkwoordspelling ‘hij wilt’, een spelfout die ook hoorbaar is, en die in een flink tempo oprukt, ondervang je niet met een aanpassing van de regels. Die ondervang je alleen door op de lagere school deze uitzondering op de regels weer op te nemen in de methodes. In de groep 8 methode van mijn kinderen stond er niets over. En toch is een ‘hij wilt’-fout in een sollicitatiegesprek minstens zo desastreus als een ‘gebeurd/gebeurt’-fout in een sollicitatiebrief.
Weia Reinboud zegt
Als het hoorbaar is is het geen spelfout meer maar dialect of sociolect.Toen ik ging studeren raakte ik bevriend met een paar mensen uit Rotterdam, die het Rotterdams plat spraken. Ik vond dat leuk. Eentje begon een keer een zin met ‘Ik heeft…’, ik keek geamuseerd ‘Wat is er?’ ‘Dat is Rotterdams, leuk.’ Maar voor hij dat laatste woordje hoorde, hervatte hij: ‘Oja, ik hebt…’
Helge Bonset zegt
Klopt, ‘hij wilt’ is geen spelfout en ‘ik heeft’ of ‘ik hebt’ al evenmin. ‘Hij wilt’ is een analogievorming naar aanleiding van ‘hij loopt’. Niet onlogisch. Wel fout.
Weia Reinboud zegt
Ik heb jullie destijds trouwens met veel genoegen gevolgd.
Helge Bonset zegt
Leuk om te horen, Weia!
Jan Uyttendaele zegt
Inderdaad, die tolerantie voor fouten tegen de spelling van de werkwoordsvormen is er niet en ik weet ook niet hoe we die zouden kunnen bereiken. Bovendien ontbreekt op dit ogenblik ook elk draagvlak voor eender welke spellingherziening. Mulisch is er natuurlijk ook niet meer, maar ik ben er zeker van dat er tientallen andere auteurs klaarstaan om zijn rol van fervent verdediger van de huidige spelling over te nemen. Zoals hij het zelf ooit zei: ‘Ze moeten met hun rotpoten van onze rotspelling afblijven!’
Willem Huberts zegt
Ja, inderdaad. Op iedere spelling is wel iets aan te merken. Daarom is het verstandig om niet de ene imperfecte spelling te vervangen door een andere imperfecte spelling. Laten we doen zoals de Fransen, die de spelling niet hebben gewijzigd. Voordeel is dat Franse middelbare scholieren Molière en Corneille kunnen lezen, terwijl Nederlandse middelbare scholieren Vondel en Hooft niet meer kunnen lezen zonder een batterij aan voetnoten.
Anneke Neijt zegt
Heerlijk om weer eens de mooie kaft van Kohnstamms boekje te zien! En, Helge, een fijne samenvatting van wat destijds bepleit werd. Het was de tijd dat er gedacht werd dat de spelling ‘vernederlandst’ moest worden. Vanuit dat perspectief was men immers begonnen met het experiment van een voorkeurspelling naast een alternatieve vernederlandste spelling voor de bastaardwoorden, en jullie aanpak van de werkwoorden past daarin.
Daarna overigens nog interessante voorstellen van de Werkgroep ad hoc (Nederlandse Taalunie, zie https://taalunie.org/publicaties/143/voorzetten-20-rapport-van-de-werkgroep-ad-hoc-spelling, en stukken van De Rooij en Zuidema in de bundel De groene spelling (1991).
https://pure.knaw.nl/ws/portalfiles/portal/528009/15033_292_bennis.pdf
Helge Bonset zegt
En het heeft allemaal weinig opgeleverd, hoe interessant het ook is. Tenminste niet voor de spelling van de werkwoordvormen.
Robert Noorlander zegt
In mijn kandidaatsscriptie (ongeveer 1970) schreef ik “logies” i.p.v. “logisch” , ik dacht dat zoiets de nieuwe spelling zou worden. Maar niet dus.
Later begreep ik dat je meestal schrijft om gelezen te worden. Niet de schrijver moet het makkelijk krijgen maar de LEZER. En die is gebaat bij een constante woordbeeld.
Weia Reinboud zegt
Daar zit wat in, maar ik heb nooit moeite gehad om naast elkaar groenboekje en kollewijnsachtieg spelling te lezen. Bij de uitspraak neemt iedereen zonder mankeren tig variaties voor lief, waarom zou het bij de spelling dan 1 moeten zijn?
Anneke Neijt zegt
Omdat je in geschreven taal niet bij elkaar bent. Misverstanden kun je niet direct uit de weg ruimen. Bij het schrijven moet je voorkomen dat je iets schrijft wat de ander verkeerd kan begrijpen.
Helge Bonset zegt
Dat is op zich waar. Maar in mijn stukje laat de eerste zin zien dat de lezer deze moeiteloos kan begrijpen. Daar zit dus het probleem niet; dat zit hem in weerstand tegen verandering. Die deels goed te begrijpen is vanwege de consequenties van spellingverandering voor huidige en toekomstige teksten.
Anneke Neijt zegt
Ja, ook een fonetische spelling kan ik lezen, maar de leestijd is veel langer, en in het algemeen zal wel gelden dat je er net iets langer over doet als je een onverwachte spelling leest. Belangrijker is dat de tekst dubbelzinniger wordt bij meer variatie. Neem dat voorbeeld van de spaties “losgeld” tegenover “los geld”. In dit opzicht is de Nederlandse spelling beter dan de Engelse.
De weerstand tegen verandering heeft te maken gewenning. Spelling hoort bij de identiteit van het woord. Zelfs wie een nieuwe spelling graag wil volgen, blijft onwillekeurig de oude spelling schrijven. Mijn ooms en tantes bleven lang “zoo” en “mensch” schrijven. Doorstrepen deden ze natuurlijk niet in mooi geschreven teksten.
Jan Vaes zegt
Als oud-leerkracht heb ik in groep 7 en 8 van de basisschool vele lessen ‘werkwoordenspelling’ gegeven. Voor de ‘betere’ leerlingen een makkie, maar voor de overige een crime. En frustrerend voor ondergetekende. Dit was een reden voor mij om gaandeweg een routeschema te ontwerpen. Een oud-leerling, die inmiddels directeur van een basisschool is, heeft dit schema ook nog in het voortgezet onderwijs gebruikt. Onlangs heeft ze me verteld dat het schema haar erg goed heeft geholpen. Misschien is er een uitgever die interesse heeft. Voor een leuk bedrag dat ik vervolgens aan een goed doel kan schenken.
Helge Bonset zegt
Interessant. Is het een algoritmisch schema?
Frans Daems zegt
Als het over spelling gaat, denken veel mensen ten onrechte dat wij vooral regelgestuurd spellen. Maar er zijn genoeg aanwijzingen uit psycholinguïstisch onderzoek dat wij vooral geheugenspellers zijn, niet alleen van zogenaamde onthoudwoorden als paus met of keizer met . Ook woorden waarvoor regels bestaan, zoals die voor klinkerverenkeling en medeklinkerverdubbeling in bv. maan-manen, man-mannen, halen we bij het schrijven meestal uit ons geheugen op. Idem voor de schrijfwijze van veel meervoudsvormen en verkleinwoorden. Precies de rol van ons geheugen zorgt mede voor een deel van de problemen bij de werkwoordspelling.
Regels hebben we soms nodig als ons geheugen tekortschiet zoals beslissen of je een bepaald woord met hoofdletter of kleine letter schrijft, bv. het element ‘kerst’ in Kerstmis naast kerstvakantie. En regels zijn ook nuttig voor samenstellers van woordenboeken of de Woordenlijst.
Helge Bonset zegt
Helemaal waar, ook voor leerlingen. Uit een stuk van mij over spelling uit 2007:
“Veel goede spellers hebben de regels geïnternaliseerd en geautomatiseerd, en beschikken na enige tijd nauwelijks meer over de expliciete kennis. Andere goede spellers gaan intuïtief te werk; zij baseren zich vooral op woordbeelden die ze hebben opgedaan uit de vele teksten die ze gelezen hebben. Hannah (14), in het algemeen een goede speller, spelde desgevraagd:
1. Verbreden.
2. Hij verbreedde de weg.
3. De weg is *verbreedt
4. De verbrede weg.
Van de spelling van 1, 2 en 4 was ze zeker: die was goed. Over 3 aarzelde ze: moest dat nu wel of niet met -dt? Maar de -dt- bleef uiteindelijk staan. Gevraagd naar het waarom van de vier spellingvormen, bleek dat ze hierover geen enkel idee had. Begrippen als voltooid deelwoord en het bijvoeglijke gebruik hiervan, en onvoltooid verleden tijd, riepen nauwelijks herkenning op. (Wel vroeg ze zich hardop af waar al die verschillende spellingvormen eigenlijk goed voor waren; het klonk toch allemaal bijna hetzelfde? “
Frans Daems zegt
Blijkbaar zijn er bij het doorsturen een paar elementjes verdwenen, wat stoort:
paus met au; keizer met ei.
Als het over spelling gaat, denken veel mensen ten onrechte dat wij vooral regelgestuurd spellen. Maar er zijn genoeg aanwijzingen uit psycholinguïstisch onderzoek dat wij vooral geheugenspellers zijn, niet alleen van zogenaamde onthoudwoorden als paus met au of keizer met ei. Ook woorden waarvoor regels bestaan, zoals die voor klinkerverenkeling en medeklinkerverdubbeling in bv. maan-manen, man-mannen, halen we bij het schrijven meestal uit ons geheugen op. Idem voor de schrijfwijze van veel meervoudsvormen en verkleinwoorden. Precies de rol van ons geheugen zorgt mede voor een deel van de problemen bij de werkwoordspelling.
Regels hebben we soms nodig als ons geheugen tekortschiet zoals beslissen of je een bepaald woord met hoofdletter of kleine letter schrijft, bv. het element ‘kerst’ in Kerstmis naast kerstvakantie. En regels zijn ook nuttig voor samenstellers van woordenboeken of de Woordenlijst.
Anneke Neijt zegt
Frans, je schrijft “Ook woorden waarvoor regels bestaan, zoals die voor klinkerverenkeling en medeklinkerverdubbeling in bv. maan-manen, man-mannen, halen we bij het schrijven meestal uit ons geheugen op.”
Dat zal wel zo zijn, maar er is interessant onderzoek waaruit blijkt dat je als volleerde lezer last hebt van klinkerverenkeling (meer dan van verdubbeling). Als je opgegroeid bent met “de letterdief” dan merk je dat niet, maar het is meetbaar in het lab. Tweedetaalleerders blijven heel lang, misschien wel altijd, merkbaar last hebben van “bom” in “bomen”, “grot” in “grote” enz.
https://www.researchgate.net/publication/229351733_Learnability_of_graphotactic_rules_in_visual_word_identification
reynaertboekvandeweek zegt
Ik vind professors Sandra’s idee een heel goed idee. De basisregel die hierboven wordt uitgelegd: geen T bij werkwoorden met een d in de stam lijkt mij superhandig en uitvoerbaar.
We worstelen nu al zo lang met die DT en als je veel (voor veel mensen heel storende) schrijffouten kan vermijden, waarom zou je zo’n simpele aanpassing niet doen?
Ik zou het vanuit het onderwijs alvast toejuichen omdat professor Sandra dus aangetoond heeft dat er met die ‘kleine’ aanpassing geen fouten meer zouden geschreven worden (of alvast veel minder).
Ook in de reacties hierboven zag ik niet meteen tegenargumenten. ‘Er is geen draagvlak.’, wel onder de leerkrachten Nederlands die ik ken alvast wel en bij de leerlingen ook.
Daarenboven lijkt de ‘spellingshervorming’ in dit geval toch minimaal, logisch EN onderbouwd.
Professor Sandra heeft mij alvast overtuigd; hopelijk kan het debat ook ‘hogerop’ gevoerd worden en kunnen ook ‘de instanties’ overtuigd worden.
Tim Sautois
Weia Reinboud zegt
Eens, als je de dt-fouten wilt voorkomen pas je alleen -dt aan.
Woorden op -d zijn al een uitzondering, want leven leidt tot lees en leven tot leef maar zenden en worden leiden niet tot zent en wort, terwijl je ze wel met -t uitspreekt. Maak werkwoorden op -d nog iets uitzonderlijker door er nooit een -t aan toe te voegen. De spelling -dt wordt dus -d zoals ooit -ck tot -k werd. Ik lees/leef/zend/word en zij leest/leeft/zend/word.
En schrijft iemand dan eens ‘wordt’, weest tolerant.
Helge Bonset zegt
Ik ben het met het bovenstaande eens, maar hoopte op een oplossing ook voor de ge-/ver-/be- werkwoorden (gebeurt en gebeurd). Misschien teveel gevraagd in een keer. Dus ja,laten we een einde maken aan de dt-fouten!
Jan Uyttendaele zegt
Klinkt allemaal eenvoudig en logisch, maar schijn bedriegt. Op die manier moeten we wél blijven nadenken en kunnen we nog lang niet ‘automatisch spellen’. De denkvraag is dan: op welke letter eindigt de stam van de infinitief? Anders gaan we ook (min of meer automatisch) ‘hij betaald’ schrijven volgens de verlengingsregel die we ook bij hond-honden toepassen: ‘hij betaalde’ en ‘de betaalde rekening’. Ik kom spelfouten als ‘hij slaagd erin’, ‘hij klaagd erover’ en ‘hij studeerd hard’ vaak tegen. En als we tijdens het spellen van de werkwoordsvormen moeten blijven nadenken, dan is ‘hij wordt’ toch heel logisch, niet? ( ‘Stam+t’ zoals in ‘hij werkt’.! En wat doen we met de verleden tijd en het voltooid deelwoord gebruikt als adjectief? We schrijven bv. ‘hij verbreedde de weg’, maar daarnaast ‘de verbrede weg’. Akkoord, we horen geen ‘dt’, maar we horen ook geen dubbele d in ‘hij verbreedde’. Ik wacht op een samenhangend voorstel van àlle werkwoordsvormen, zonder logische consequenties voor de spelling van andere woordsoorten.
Weia Reinboud zegt
Klopt natuurlijk. Als je de meest voorkomende spelfout ondervangt is er meteen een nieuwe meest voorkomende spelfout. (Zoals er meteen een nieuwe oudste inwoner van NL is, gisteren meldde men ‘oudste inwoner van Nederland overleden’, maar eigenlijk kan dat niet, de oudste leeft altijd.) Als je meerdere veelvoorkomende spelfouten wilt verhinderen, dan wordt het een heel uitgebreid voorstel… En dat krijg je er niet door.
Helge Bonset zegt
Dat was het voorstel uit 1972, waarmee ik mijn stukje opende. En inderdaad, dat kreeg je er niet door.