Het zal u wellicht verbazen dat de oorsprong van het alledaagse Nederlandse woord baas lang niet eenvoudig is. Aanvankelijk dachten wetenschappers dat het woord deel uitmaakt van de geërfde prehistorische woordenschat van het Nederlands. Een probleem is dan wel dat er nauwelijks etymologische aanknopingspunten zijn die verklaren met welke Germaanse wortel of stam ons woord baas zou samenhangen. Het Etymologische Woordenboek van het Nederlands van 2003 overweegt daarom een andere oplossing; wellicht is het woord ontleend aan een onbekende prehistorische contacttaal. Maar zonder verder bewijsmateriaal is dit scenario wetenschappelijk weinig aantrekkelijk.
Middelnederlands
Voor een betere etymologische verklaring van het woord baas moeten we eerst terug naar de oudste vermelding van het woord in de Nederlandse taal. Die vinden we in het dertiende-eeuwse dierengedicht Van den vos Reynaerde (ca. 1250), waarin de volgende dichtregels staan:
“Doe sprac reynaert: nu gaen wi eten desen goeden vetten hasen. Die welpkinde liepen ten base ende ghingen eten al ghemene.”
Maar weten we zeker wat ‘baes’ (in de datiefnaamval base) hier betekent? Een aanwijzing voor de oudere betekenissen vinden we in het woordenboek van Kiliaan, een naslagwerk dat in het laatste kwart van de zestiende eeuw – ruim drie eeuwen na Van den vos Reynaerde – tot stand kwam. Het zestiende-eeuwse woord baes wordt hier verduidelijkt met de woordverklaringen ‘meester’, ‘vriend’ en ‘gezinshoofd’. Die laatste betekenis past goed bij de dertiende-eeuwse dichtregels. De kinderen gingen immers naar hun vader toe en niet naar hun meester of vriend.
Na de zestiende eeuw lijkt het woord baas een populariteitsopleving ondergaan te hebben. In het kielzog van de Hollandse handelsdominantie van die periode kwam het woord ook in andere Germaanse talen terecht. Zo vinden we het Nederlandse baas niet alleen in het Engels (boss), maar ook in het Nederduits, het Zweeds, Deens en Noors (bas). Historisch-taalkundig is het veelzeggend dat in al deze talen het woord pas vanaf de zeventiende eeuw opduikt. De ontlening aan het Nederlands hoeft dus niet in twijfel getrokken te worden.
Germaans
Maar hoe zit het dan met de mogelijkheid dat baas oorspronkelijk een Germaans erfwoord zou zijn? Dat zit zo: in het verleden is weleens overwogen dat baas verwant is met het Zuidduitse woord Base ‘nicht’. Deze aanname gaat ervan uit dat baas oorspronkelijk ‘vader, gezinshoofd’ betekende en later pas ‘leider’ en ‘opzichter’. Een voorouder van het Duitse woord Base vinden we in het achtste-eeuwse bijbelglossarium van Reichenau, maar dan met een iets andere betekenis (Oudhoogduits pasa, basa ‘tante’). Als het Oudhoogduitse basa daadwerkelijk met het Nederlandse baas verwant is, heeft er een opvallende betekenisverschuiving plaatsgevonden: van vrouwelijk aangetrouwd familielid naar mannelijke huisvader! Dat is antropologisch weinig waarschijnlijk, wat betekent dat het Duitse verwantschapswoord geen overtuigend vergelijkingsmateriaal kan bieden.
Leenwoord
Als we uitgaan van een oudere betekenis ‘meester, opzichter’ dient zich een beter etymologisch scenario aan. Voor dit scenario moeten we een kijkje nemen in het middeleeuwse Latijn waarin we een woord tegenkomen dat dezelfde betekenis had als het Nederlandse baas en er opvallend veel op lijkt.
Het gaat hier om het middeleeuws Latijnse woord bassus, een nevenvorm van vassus die naar een ‘dienaar’, ‘leider’, ‘opzichter’ of ‘leenman’ kon verwijzen. Deze variant met begin-b was ontstaan door een kenmerk van het late gesproken Latijn waarin de Latijnse v-letter met een b-achtige klank werd uitgesproken (denk aan de uitspraak van de v-medeklinker in het Spaans). In veel inscripties en teksten uit de late oudheid en vroege middeleeuwen komen we daarom geregeld b-spellingen tegen voor woorden die in het Klassiek Latijn met een v-letter werden geschreven.
Het bassus/vassus-woord kwam voort uit het gesproken Latijn van Gallië waar het aan een ouder Keltisch woord *wassos ‘dienaar’was ontleend (vergelijk Oudwelsh gwas met dezelfde betekenis). De eerste vermeldingen van de termvinden we in teksten uit het Romaans-Germaanse grensgebied van de zesde en zevende eeuw: in het zesde-eeuwse wetsboek van de Salische Franken die in België en Noord-Frankrijk woonden en het zevende-eeuwse wetsboek van de Alemannen die in de Elzas en Zwitserland zaten. In deze oudste periode verwees het woord naar een halfvrije dienaar, een rang die boven de vroegmiddeleeuwse slavenklasse stond en daardoor juridisch relevant was.
Van dienaar tot opzichter
Toen in de Karolingische periode – ongeveer in de achtste eeuw – de juridische klasse van de halfvrije dienaren verdween, veranderde de betekenis van bassus/vassus naar ‘opzichter, leidinggevende onder de dienaren’. Later in de middeleeuwen wordt dit hiërarchische onderscheid nog verder uitgebreid; de oude betekenis ‘dienaar’ verdwijnt dan helemaal uit het zicht en het woord duidt voortaan een leenman aan, een landheer die land in leen hield van een hoger geplaatste edelman. Hier wordt ook de etymologische verwantschap met het woord vazal duidelijk. Op veel plekken in Gallië verdween namelijk de variant met de b-achtige klank en werd door vassus –uitgesproken met v-klank – vervangen; op deze laatste vorm is het Franse woord vassal gebaseerd.
Kortom, vanuit het gesproken Latijn van Gallië kwam vele eeuwen geleden een woord dat ‘opzichter’ of ‘meester’ betekende onze taal binnen. Dat woord vassus werd uitgesproken met de b-achtige beginklank van het Late Latijn die in het oudste Nederlands werd overgenomen als /b/. In de vroege middeleeuwen verwees de voorouder van het Nederlandse woord alleen naar een ‘opzichter’ en ‘meester’, maar in de latere middeleeuwen ging men het ook voor ‘gezinshoofd’ gebruiken. Deze etymologie biedt een mooie taalkundige oplossing en verklaart bovendien waarom het woord in de andere middeleeuwse Germaanse talen ontbreekt. Zo hebben we een nieuwe etymologie voor het Nederlandse woord baas met de interessante plottwist dat een van onze meest succesvolle exportwoorden waarschijnlijk zelf ook een leenwoord was.
Nawoord
Voor de wetenschappelijke publicatie van deze etymologie in band 74 van de ABäG van 2015 ben ik dank verschuldigd aan Michiel de Vaan. In mijn artikel van 2015 vindt u alle wetenschappelijke verwijzingen en een uitgebreide bibliografie: Kerkhof, P. A. (2015). “ModDu. Baas, Langobard. Barbas and their Etymologies”. Amsterdamer Beiträge zur älteren Germanistik band 74, 61-75.
jandeputter zegt
Filologen denken dat het woord ‘base’ in het Comburgse handschrift een verschrijving is. In alle edities van ‘Van den vos Reynaerde’ die ik raadpleegde is ‘base’ geëmendeerd in ‘ase’. Bouwman en Besamusca vertalen het woord ‘ase’ als voedsel in hun nauwkeurige vertaling die verschenen is in Tiecelijn. Als oudste vindplaats van het woord ‘baes’ lijkt dit citaat dus niet te kunnen gelden.
Gevoelsmatig denk ik echter dat het rijmpaar ‘hase/base’ wel eens in het origineel gestaan zou kunnen hebben. Binnen de context van het citaat lijkt het het meest waarschijnlijk dat het woord ‘base’ betrekking heeft op Cuwaert.Als de dichter van de Reynaert ironisch wilde zijn dan zou hij naar de rol van Cuwaert kunnen verwijzen met het woord ‘base’, maar het kost me moeite zijn rol te verbinden met die van ‘vazal’ of ‘baas’. Misschien betekent het woord toch wat anders.
Arlette D. zegt
Is het niet zo, dat baas in de bewoording, meer gebruikt wordt in de Belgische taal, waar men immers eveneens het Nederlands praat/spreekt. In het Belgische land, die ten tijde gesplitst is van de Nederlandse staat ten jare 1838 ….. Dit kunnen jullie uitzoeken, en daar in het Belgische land spreekt men van ( één mannelijke persoon) als baas, iemand die zelfstandig is, is of noemt men hem baas. Zo ook hebben zij voor de vrouw van de baas, zeggen zij bazin.
jandeputter zegt
Zowel in Nederland als in Vlaanderen is deze betekenis zeer algemeen bekend. Het is trouwens niet verstandig de scheiding tussen Noord en Zuid terug te projecteren tot in de Middeleeuwen.Het Oostnederlands verschilde meer van het Hollands, dan het Hollands van het Vlaams, beide zijn Kustmiddelnederlands.
Willem Kuiper zegt
Als ‘Amsterdammer’ die is grootgebracht met de diplomatische editie van W.Gs Hellinga moet ik opmerken dat het woord ‘base’ in A 3129 mijns inziens weinig of geen bewijskracht heeft als “oudste vermelding” van ‘baas’. Om te beginnen gaapt er nogal een gat tussen het schrijven van deze redactie A door ‘Willem’, en het Comburgse handschrift, waarin zij bewaard bleef. Ook is het zo dat de letter ‘b’ niet zelden verlezen werd als een ‘h’ en omgekeerd. Komt nog bij dat er in de handschriften B, E en F achtereenvolgens “aze”, ‘ase” en “ase” staat. Bovendien is etymologie een erkende vorm van middeleeuwse humor: nomen est omen: in dit geval: de haas is aas. Kortom, ik ben allerminst overtuigd van de bewijskracht van deze vindplaats.
Peter Alexander Kerkhof zegt
Zoals u wellicht heeft gelezen (uitgebreider in het wetenschappelijke artikel natuurlijk) is deze etymologie geenszins afhankelijk van de vindplaats in de “Reynaerde”. De ouderdom van het Middelnederlandse lexeem “baes” is gelukkig gezekerd door zijn voorkomen als middeleeuwse toenaam, voor het eerst in dertiende-eeuws Brugge maar ook in Oost-Vlaanderen (bv. Egidius de Baes (1295) in de omgeving van Wannegem-Lede) en in een hele reeks middeleeuws-Vlaamse microtoponiemen.
Willem Kuiper zegt
Kortom …
Frank Kinnaer zegt
‘Adelaide, uidua Johannis Baes’, akte Ieper 1228. Zie Diplomata Belgica, dibe 18311. Onverdachte oorkonde, bewaard in origineel. Zie foto aldaar ‘Adelisa vjdua Johis baes’. Leuk artikel.
jandeputter zegt
Er is geen zekerheid wat de betekenis is van de voornaam ‘Baes’. De vroegste vermelding van ‘baas’ in de betekenis ‘leidinggevende’, ‘(gezins)hoofd’ dateert uit de zestiende eeuw. Ik blijf mijn twijfels hebben dat de voornaam dezelfde betekenis heeft als het moderne woord ‘baas’. ‘Graaf’, ‘hertog’ of ‘meester’ zijn ook geen middeleeuwse voornamen. Ik gok dat “Baes’ een verkorting is van de naam Bavo, al verwacht je dan eer ‘Baef’, vgl ‘bamisse’ de feestdag van sint Bavo. Maar die mening wil ik voor een betere geven.
Peter Alexander Kerkhof zegt
Beste Jan,
Ik denk ook niet dat de toenaam ‘Baes’ de betekenis ‘leidinggevende’ zal hebben gehad.
Het zal eerder betrekking hebben op de semantische uitbreiding tot begroeting die ook in ‘amicus’ uit de Kiliaen naar voren komt.
Op dezelfde manier als Vassal in Frankrijk als middeleeuwse toenaam en later als familienaam voorkomt – ook door de uitbreiding tot begroeting, cf. Oudfrans vassal ‘interpellatif servant à s’adresser à un jeune homme’ – is de parallele ontwikkeling dan voor het Middelnederlands aan te nemen.
Mooier kan het eigenlijk niet.
Dat er Bavo achter de naam zou schuilen wordt vrijwel onmogelijk gemaak door het lidwoord ‘de’ baes in de dertiende-eeuwse toenamen én de middeleeuwse microtoponiemen (nooit Baefs, altijd DE baes).
Hartelijks,
Peter-Alexander
jandeputter zegt
Dank Peter-Alexander, het argument van een lidwoord doet ertoe.
Groeten,
JdP
Ids Adema zegt
Mijn suggestie is dat het woord baas uit het Fries afkomstig zou kunnen zijn. In ‘Dat liket my de baas’ (= Dat lijkt me het beste) is ‘baas’ oorspronkelijk de vergrotende trap van ‘goed’: goed, baas, bêst. Onze huidige betekenis van baas zou dan afgeleid zijn van ‘de betere’, de hoger geplaatste.
Olivier van Renswoude zegt
Dat is een mooi woord om onder de loep te nemen.
“Als het Oudhoogduitse basa daadwerkelijk met het Nederlandse baas verwant is, heeft er een opvallende betekenisverschuiving plaatsgevonden: van vrouwelijk aangetrouwd familielid naar mannelijke huisvader!”
Het zijn wel twee woorden van verschillend geslacht, dus het lijkt me dat je er hoe dan ook niet een betekenisverschuiving tussen kunt stellen.
Bij mijn weten verwees basa niet naar een aangetrouwde tante maar naar een amita, oftewel een zus van vader. Zo heeft Grimm het ook ten eerste en zo wordt (of werd) het ook in het Zwitsers ten eerste als zus van vader dan wel moeder begrepen, en werd bovendien de koosvorm Bäsi gebruikt door dienstmeiden als benaming voor de Meisterin. Dat maakt de betekeniskloof tussen baas en de Hoogduitse vormen zeer klein.
Je stelt dat bassus/vassus een betekenisontwikkeling naar ‘opzichter, leidinggevende onder de dienaren’ doormaakte. Doch dat was niet binnen het kader van adellijke betrekkingen? Baas daarentegen behoort duidelijk tot de gemeenzame kring. Te meer, Kiliaan vertaalt baes met amicus, herus en pater familiās, niet ‘opzichter’, dat kennelijk een latere betekenis is. Als de man daar dwaalde moet dat nog hard gemaakt worden.
Daarnaast vraag ik me af hoe die lange /s/ kort zou zijn geworden. M.a.w., deze duiding volgend, waarom eindigde het woord niet als bas, bassen in het Nederlands, zoals passus bij ons pas, passen is?
Ondertussen bestond Baso als voornaam in de oude Duitse wereld en was Basinus de (verlatijnste) naam van onder meer een vijfde-eeuwse koning der Thüringen. Daarnaast met lange klinker Bōso, Buoso. Germaanse herkomst is mij daarom waarschijnlijk, en ik denk dan aan afleiding van *bʰeh₂- ‘spreken, zeggen’, al dan niet vanuit de desideratief *bʰeh₂-s-, *bʰh₂-s-. Vergelijk hoe Fries heit ‘vader’ bij heten ‘gebieden, noemen’ hoort.
Peter Alexander Kerkhof zegt
Dag Olivier,
Dankjewel voor je opmerkingen. Dit is een populair-wetenschappelijk artikel dat het algemene idee voor de etymologie overbrengt. Voor de fonologische details zoals de Romaanse degeminatie van /ss/ kun je het wetenschappelijke artikel raadplegen.
De Bas-namen uit de Late Oudheid bespreek ik overigens niet in het artikel uit 2015 omdat ik destijds na gesprekken met collega’s meende dat deze namen ws niet van Germaanse oorsprong zijn.
Het Oudfranse vassal als alledaagse aanspreekvorm behoort trouwens ook tot de gemeenzame kring. Dit gebruik gaat denkelijk zelfs terug tot de tijd van de Pariser Gespräche waarin men elkaar al met “vassallus” (in het Oudhoogduits vertaald als canet < knecht) aanspreekt.
PS
Wat betreft de betekenis van "amita" heb je natuurlijk gelijk maar over de afleidbaarheid van dergelijke verwantschapsnamen middels verandering van het grammaticale geslacht verschillen we van mening.
Olivier van Renswoude zegt
Beste Peter Alexander,
Bedankt voor je antwoord. Onder paragraaf 6 van je wetenschappelijke stuk behandel je Romaanse degeminatie heel kort en zonder verwijzingen, maar ik zie dat je onder paragraaf 5 wijst op zevende/achtste-eeuwse vormen als basus en vasus (en daar in een voetnoot een verwijzing m.b.t. degeminatie hebt). Die lijken me ook voor je stuk hierboven onmisbaar. Niettemin valt het op dat we evenwel pas, passen hebben.
Wat je zegt over de gemeenzaamheid van Oudfrans vassal (en ik neem aan middeleeuws Latijn vassus/bassus) is goed om te weten, want het spreekt niet voor zich.
Om nog even op Kiliaan terug te komen: hij vertaalt baes zoals gezegd met amicus en herus, pater familias. Net als jij las ik amicus daarin als ‘vriend’, maar bij nagang* zie ik dat het woord in het middeleeuws Latijn ook werd gebruikt in de zin van recommandé, protégé, homme libre en dépendance d’un seigneur en in het bijzonder een van les grands dans l’entourage du roi. Dat zou jouw duiding kunnen steunen. Aan de andere kant, hetzelfde woord werd toen ook begrepen als parent ‘familielid’, wat juist de afstand tot Duits Base verkleint.
Verder blijf ik het opmerkelijk vinden dat Kiliaan een betekenis als ‘opzichter’ niet noemt (herus is meer ‘heer des huizes’). Het spreekt toch tegen de gedachte dat dit de meer oorspronkelijke betekenis was. Als het woord dan inderdaad van basus kome, zij de betekenis wellicht eerder ontwikkeld vanuit het opgetekende** serviteur libre d’un rang plus élevé (in bedrijf een ‘vrij man met eigen huishouden’) tot ‘man met huishoudelijk gezag’ en pas vandaar ‘opzichter’.
Tot slot ben ik benieuwd naar de redenen van vakgenoten om te besluiten dat de Bas-namen niet Germaans zijn, met het oog op de bewijslast. Ze zijn overigens overwegend na de Late Oudheid overgeleverd, ook in oordnamen als Basenheim en Basinseli. Vormen met oorspronkelijk lange /o/ kwamen tot in Engeland en Scandinavië voor. Opmerkelijk, gezien Basin(us), is daarbij het bestaan van Buosin in o.a. Buosinesheim. Dit wekt sterk de indruk van voortzettingen en gelijktrekkingen vanuit een oude n-stam.
*zie amicus bij Niermeyer, J.F. e.a., Mediae Latinitatis lexicon minus: Ab-Zucarum (Leiden, 1976)
**zie vassus bij Niermeyer