Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands omschrijft etymologie als de ‘studie van de herkomst der woorden’. Waar een woord vandaan komt, is lang niet altijd met zekerheid vast te stellen. Dat geldt ook voor etymologie zelf. Misschien is het woord in het Nederlands terechtgekomen via het Oudfrans ethimologie, maar waarschijnlijker is het volgens etymologen dat het direct ontleend is aan het Latijnse etymologia, afkomstig van het Grieks etumologíā. Dat woord bestaat uit twee delen: étumo- ‘het ware (van een woord)’ en –logíā ‘studie, onderzoek’. Het eerste deel is eigenlijk het zelfstandig gebruikte étumos ‘waar’, waarvan de oorsprong onbekend is.
Epibreren
Etymologen tasten niet altijd in het duister. De Nederlandse woordenschat heeft ook woorden waarbij tamelijk precies kan worden aangegeven wanneer deze in gebruik gekomen zijn. Zo is het werkwoord epibreren in 1954 voor het eerst op schrift gesteld door schrijver Simon Carmiggelt in een van zijn zogeheten Kronkels. Overigens gaf Carmiggelt in een interview toe dat hij niet zelf de bedenker van het woord was. Hij had het in 1953 gehoord uit de mond van een ambtenaar die er het verrichten van een gewichtig lijkende maar onbelangrijk zijnde activiteit mee aanduidde.
Nieuwe wijn in oude zakken
Bij de etymologie van nieuwe woorden is voorzichtigheid geboden. Soms blijkt een zogenaamd nieuw woord al zeer oude papieren te hebben. Toen het Oranjefonds in 2020 een oproep deed om een woord te bedenken dat de band omschrijft tussen twee onbekenden die zomaar naar elkaar omkijken, kwam warmhartigheid als winnaar uit de bus. Het werd gepresenteerd als een ‘nieuw woord’ maar het blijkt al vroeg in de negentiende eeuw te worden aangetroffen, zoals Ton den Boon op Taalbank.nl schrijft. Iets vergelijkbaars heeft zich voorgedaan bij het woord ontvrienden. Het is tegenwoordig vooral bekend door de sociale media, waar dit werkwoord staat voor ‘het verwijderen van contacten uit een virtuele vriendenlijst’. Toch komen we ook dit woord ontvrienden al veel eerder tegen. Onder anderen zeventiende-eeuwse schrijvers als Camphuyzen en Johan de Brune gebruikten het.
Lexicale polygenese
Zowel warmhartigheid als ontvrienden zijn voorbeelden van wat onder taalkundigen bekendstaat als lexicale polygenese. Dirk Geirnaert omschrijft het als ‘het verschijnsel waarbij eenzelfde woord op verschillende, los van elkaar staande momenten in de taalgeschiedenis gevormd wordt’. In deze omschrijving wordt alleen het aspect tijd genoemd, maar ik zou daar ook het aspect plaats of ruimte aan willen toevoegen. Als het Genootschap Onze Taal bijvoorbeeld een oproep doet om een woord te bedenken voor een bepaald begrip of verschijnsel, dan gebeurt het geregeld dat inzenders uit verschillende plaatsen onafhankelijk van elkaar met dezelfde trouvaille op de proppen komen.
Matthias de Vries
Er zijn ook woorden waarbij onomstotelijk vaststaat wie de bedenker ervan was. Dat is bijvoorbeeld het geval met de woorden postbewijs en postblad. Deze twee woorden had prof. dr. Matthias de Vries, grondlegger van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), in respectievelijk 1883 en 1887 bedacht op verzoek van de overheid. Overigens rept de redacteur van het uit 1936 daterende lemma postII – waaronder postbewijs en postblad beide zijn opgenomen – met geen woord over de rol die Matthias de Vries heeft gespeeld bij de vorming van deze woorden. Waarschijnlijk had hij geen weet van de tegenwoordig in het Algemeen Rijksarchief berustende correspondentie hierover tussen (ambtenaren van) de toenmalige minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid en Matthias de Vries. Rob Tempelaars wijdde in het boek Matthias de Vries aan het woord (2020) een heel hoofdstuk aan diens rol van woordenmaker.
Middeleeuwse nieuwvormers
Hoe ouder een woord, des te lastiger is het om vast te stellen wie een woord bedacht heeft. Weliswaar kan een woord voor het eerst aangetroffen zijn in het werk van een bepaalde schrijver, maar dat wil niet automatisch zeggen dat we hiermee de bedenker te pakken hebben. Een goed voorbeeld hiervan is het zo-even besproken woord epibreren. Toch heeft Jakob Verdam het in zijn Middelnederlandsch Woordenboek aangedurfd de vorming van een aantal woorden toe te schrijven aan een bepaalde auteur. Zo beweert hij dat het werkwoord beklauwen ‘iemand als het ware met klauwen aangrijpen’ gevormd is door Lodewijk van Velthem. En aan de Brabantse mysticus Jan van Ruusbroec schrijft Verdam maar liefst drie nieuwvormingen toe: ontbreiden ‘zich in de breedte voor iemand te ver uitstrekken’, diepmoedigheid ‘ootmoed’ en gelustheid ‘vreugde, genot’. Oudere vindplaatsen van deze woorden heb ik niet kunnen vinden, noch in het Corpus Gysseling noch in het Corpus Middelnederlands. Het zou dus kunnen zijn dat Ruusbroec echt de geestelijk vader ervan was.
Laat een reactie achter