Vanwege een serververhuizing in het datacenter van de Universiteit Leiden is neerlandistiek.nl op 27 november 2024 tijdelijk niet bereikbaar.
Onze excuses voor het ongemak!
door Nico Keuning Reageer
Het Schutspatroon
Ierland geldt na de val van het West-Romeinse Rijk in de vijfde eeuw als het bolwerk van beschaving. Gallische geleerden brengen hun manuscripten er in veiligheid. Ierse kloosters vormen in de zesde eeuw de universiteits- en bibliotheekcentra van het beschaafde deel van West-Europa. Tussen de kloostermuren maken studenten kennis met de klassieke traditie, de werken van Romeinse schrijvers. Deze periode van studie leidt ‘tot een onbedwingbare lust tot reizen en een hartstochtelijk verlangen om het Christendom aan de Heidenen te prediken,’ zoals Dr. Maartje Draak schrijft in haar inleiding van De reis van Sinte Brandaan (3de druk, 1980). Het reizen van de monniken vormt de bron van zeemansvertellingen, ‘immrama’, die eveneens zijn geïnspireerd door klassieke voorgangers. Brandaan is een monniken-Odyssee. Uit de serieuze Navigatio is tweehonderd jaar later het twaalfde-eeuwse reisverhaal van Brandaan ontstaan. Menselijker, vrolijker, ironischer, ondanks de verhalen over hel en eeuwige verdoemenis. De aanleiding van de reis van Brandaan in een ‘curragh’ (de boot die verwijst naar de ark van Noach), begint met het verbranden van een boek! Brandaan leest over wonderen die God verricht zou hebben. Hij gelooft er niks van en gooit het boek uit ergernis in het vuur. De associatie met vuur(toren) en Brandaan als schutspatroon van de zeevaarders vinden we onder andere terug in de Brandaris op Terschelling. Bij wijze van boetedoening moet de ‘ongelovige Thomas’ op reis. Dan kan hij zien hoe groot Gods wonderen zijn. De reis van Brandaan die negen jaar duurt, is een queeste, een peregrinatio met als doel het land te vinden waar zijn wederopstanding zal plaatsvinden op de Dag des Oordeels. Een peregrinatio pro Deo als een soort ballingschap in dienst van God. Tijdens zijn reis ontmoet Brandaan opmerkelijk veel eenzame figuren. De een woont op een rots in zee, de ander op een drijvende aardkluit, weer een ander (Judas) op een hete steen. Alle drie branden, bibberen, lijden als boetedoening voor een zonde die zij tijdens hun leven hebben begaan. Een zonde hun ingefluisterd door de duivel, zo vertelt Judas die voor een loon van dertig zilverlingen Jezus had verraden, aan Brandaan: Toen kwam de lepe duivel Willem Wilmink maakte (na een eerdere herdichting van Bertus Aafjes in 1949) met hulp van hoogleraar mediëvist W.P. Gerritsen en een aantal studenten aan de Universiteit van Amsterdam een soepele vertaling die in 1994 is verschenen en recht doet aan het ‘branieachtige’ vers dat is overgeleverd in de complete versie van het Comburgsche handschrift. De lezer stapt aan boord en reist met Brandaan naar het eiland dat een vis blijkt, naar de brandende berg, de ingang naar de hel, naar de Paradijsburcht, naar het mannetje dat de zee wil meten. Het idee van monniken die zich terugtrekken op een rots als een peregrinus pro Deo, leeft voort in rotseilanden als Le Mont Saint-Michel in Bretagne, Saint Michael’s Rock onder Cornwall en Skellig Michael, het steile rotseiland in de Atlantische Oceaan, zo’n tien mijl uit de kust vanaf Portmagee op het schiereiland Iveragh. Op het eiland staat op een richel ter hoogte van 218 meter een zestal middeleeuwse ‘beehives’ en twee kapellen. Het domein waar monniken zich tussen 600 en 1200 terugtrokken in vrijwillige ballingschap. Met de bemanning van passerende schepen ruilden ze eieren, zeehondenvlees en veren van de ‘puffins’ (papegaaiduikers), tegen graan, gereedschap en dierenvellen dat ze verwerkten tot perkament waarop religieuze teksten werden gekopieerd. Van deze periode is vreemd genoeg niets overgeleverd. Alle theorieën en verhalen over de monniken zijn gebaseerd op de analoge geschiedenis van monniken in kloosters op het vasteland. Er is overigens nog een eiland dat deel uitmaakt van ‘The Skelligs’: het eiland waar tienduizenden ‘Gannets’ broeden, Jan-van-genten. Het is onvermijdelijk. Wie langer dan een week aan de Ierse kust verblijft, moet de oceaan op. Ik maak telefonisch een afspraak met ‘Tim’, de schipper in Portmagee. ‘Hoeveel passagiers neemt u mee,’ vraag ik om de grootte van de boot in te schatten. ‘Twaalf,’ zegt hij, ‘plus twee bemanningsleden.’ Dat maakt veertien, concludeer ik. Precies het aantal monniken dat Brandaan uitkoos voor zijn reis. De rij huizen met gevels in de kleuren groen, paars, rood, geel en blauw staan in de ochtendzon met de voorkant naar de haven. Aan het eind van de pier dobberen motorbootjes. Op het achterste bootje zit een man. ‘Bent u Tim?’ vraag ik. Hij is de schipper. De matroos is een dikke Ier, met bolle buik, touwtje om de broek, gulp open. Als het reisgezelschap aan boord is geklauterd, vertelt Tim dat er vier jaar geleden iemand op het rotseiland van de eeuwenoude stenen trap is gevallen. Dood. ‘Ik wil u niet ontmoedigen, maar waarschuwen,’ doorbreekt hij de nadrukkelijke stilte in de boot. Men zou gaan varen, maar alsdan We varen de baai uit, de Atlantische Oceaan op. Tim stuurt de boeg recht tegen de golven in die twee tot drie meter hoog zijn. Ik denk aan George Bernard Shaw die de overtocht naar The Great Skellig maakte met een boot met tien roeiers aan vijf riemen. ‘Deze mannen,’ schrijft hij in een brief van 18 september 1910, ‘begonnen met 49 halen per minuut, een gemiddelde dat ze naar mijn idee niet langer dan vijf minuten zouden volhouden. Ze hielden het twee uur vol, zonder ook maar een seconde te verzwakken.’ Op zee valt elk gevoel van tijd, heden of verleden weg. Papegaaiduikers en Jan-van-Genten vliegen langs. De Jannen zijn zilverwit, bruingele kop met een snavel als een roestvrije beitel. De vleugels met een spanwijdte van zeventig centimeter eindigen in zwarte punten. Ze schieten langs als blikkerende zwaarden. De boot stuitert en stampt. Elk ogenblik kan er een walvis opduiken, een man op een aardkluit komen aandrijven, een berg verschijnen. ’t Was op een donkere berg. Zomaar ergens op de hoge golven kan Judas verschijnen op zijn gloeiend hete steen om ons te vertellen van zijn onuitsprekelijk lijden dat alleen op zondag wordt verlicht ‘tot overmorgen bij dageraad / het martelen weer beginnen gaat’: Dat is de grondeloze hel: Maar de auteur heeft ook humor in het verhaal gelegd. Bijvoorbeeld in het gesprek dat Brandaan voert met een lilliputter die op een blad op de oceaan drijft. Het kleine mannetje wil met een soort vingerhoed de zee meten. Volslagen zinloos, volgens Brandaan, waarop de kleine man antwoordt: Net zo min als ’t meten klaar is Schipper Tim ligt inmiddels opgerold als een kat in het vooronder. De dikke matroos heeft het roer in handen en vaart met een grote boog om het vogeleiland (volgens Middeleeuws volksgeloof namen de zielen van overledenen de gedaante van vogels aan). Recht voor ons rijst de rots van Saint Michael hoog op uit de zee. De paradijsburcht met groene flanken. Maar zonder de pracht en praal die het reisverhaal de mensen voor ogen tovert. Na een uur varen leggen we aan. We beklimmen de trap van eeuwenoude, oneffen stenen en treden in de voetsporen van monniken die hier meer dan duizend jaar geleden liepen. Een trap zonder leuning. Hier loopt men op eigen kracht tegen de duivelse wind naar boven, zonder vleugels naar de top. Behoedzaam, een heel steil pad op, We staan op de richel tussen de ‘beehives’ op 218 meter boven zee, omringd door het blauw van hemel, water en het wit van de ‘schuimharige’ oceaan en de sierlijke lijven van langszeilende Jan-van-genten. Hier verbleven de monniken. De stenen iglo’s spreken voor zich. Evenals de grijze stenen die tegen een groene bergwand een van de drie trappen vormen waaruit de monniken konden kiezen bij storm, regen of sneeuw. Naar beneden om met scheepslui eieren te ruilen voor graan. Weer naar boven, om zich terug te trekken in de eenzaamheid van meditatie en gebed. We hebben ‘behoedzaam’ naar boven lopend de talloze ‘puffins’ gezien, de papegaaiduikers. Grappige, tamme vogels. Overal zie je hun rode stompe snavels nieuwsgierig uit openingen in de groene bergwanden steken. ‘De monniken konden ze makkelijk pakken,’ vertelt de gids. ‘De vogels en eieren waren voedsel en ruilwaar voor de monniken. Een collectief van vijftien monniken, dat in zes eeuwen steeds veranderde van samenstelling. Waarom ze rond 1200 naar het vasteland zijn uitgeweken is onduidelijk.’ In de reis leeft Brandaan in het vooruitzicht van hemel of hel. Na zijn boetereis van negen jaar wordt zijn ongeloof hem vergeven. De engel Sint Michiel zal zich ontfermen over zijn ziel. De queeste is volbracht. Brandaan heeft niet alleen de reis gemaakt, het prachtige verhaal is na mondelinge overlevering ten slotte opgetekend. Gedicht en herdicht wordt het nog steeds gelezen. Je reis is nu gedaan. De reis van Sente Brandane, Klassiek Letterkundig Pantheon, met inleiding van Dr. H.P.A. Oskamp, N.V.J.W. Thieme & Cie, Zutphen 1971 Dit is een ingekorte versie van ‘Reis naar het paradijs’ dat in 2013 in het maandblad Volzin (nr. 21, november) werd gepubliceerd.Paradijsburcht
en in mij zaaide hij twijfel,
ried me aan me te verhangen
in plaats van boete te ontvangen.
Aldus heb ik voor de dood gekozen
en moet deze kwellingen nu gedogen.Veertien
Roeiers
vond hij het hoofd van een dode man
voor hem liggend op het zand:
de vloed dreef het aan land.Meditatie
Daar leden de zielen zo erg,
waar ze in het vuur dat loeide,
kookten en brandden en gloeiden.
Het voortdurende gekwel
en het branden, eeuwig door,
het krijsen van het duivelenkoor,
als de dag des oordeels daar is,
net zo min lukt het jou en de jouwen
alle wonderen te aanschouwen
die God schiep met eigen hand
was het dat ze hun tocht aanvingen
en naar boven gingen.
Op de berg was het wonderschoon,
hij heette Mons Syone,
en daartegen sloeg de vloed.
Op de berg leek alles goed.Queeste
Je mag op aarde leven
zolang je daarom blijft geven
en wil je niet langer, weet:
in de hemel staat je stoel gereed.Literatuur
De reis van Sinte Brandaan, inleiding en commentaar door Dr. Maartje Draak, Meulenhoff, derde druk, Amsterdam 1980
De reis van Sint Brandaan, Een reisverhaal uit de twaalfde eeuw, vertaald door Willem Wilmink, ingeleid door W.P. Gerritsen, Prometheus / Bert Bakker, Amsterdam 1994Delen:
Gerelateerd
Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.
@
neerlandistiek.nl
Laat een reactie achter