Geschiedenis van het Nederlands in 100 literaire werken (7)
Tprieel van Troyen van Segher Diengotgaf, een Brabants auteur uit de dertiende eeuw, is een zogeheten hoofse roman, die waarschijnlijk bedoeld was voor een deel van de adel dat zich in de opkomende steden gevestigd had. We kennen de tekst omdat Jacob van Maerlant hem integraal citeert in zijn Historie van Troje. Zoals de titel aangeeft beschrijft het boek een verhaal uit de Trojaanse oorlog, maar tegenwoordig is het waarschijnlijk belangrijker als bron van informatie over de dertiende-eeuwse opvatting over die hoofsheid in ons hoekje van Europa. Hoofsheid betekende beschaving, en beschaving betekende dat men goed kon spreken. Taal was cultuur.
In het prieel uit de titel worden dan ook, in de luwte van de Trojaanse oorlog, op niveau geconverseerd. Op het strijdtoneel van de welsprekendheid blijken de dappere ridders die de helden op het slagveld waren, ineens te beven als een rietje. De tekst staat vol paradoxen. Een ervan is dat Segher met grote taalbeheersing het gevoel weet op te wekken dat iemand krijgt die niet weet wat hij moet zeggen, zoals Polidamas, die verliefd is op de getrouwde Helena.
Tekstvoorbeeld
Polidamas sat ende Helene
by hem. Syn vaer en was niet clene
te proeven so hoghe sake.
Die Mynne riet hem dat hy sprake,
syn hert riet hem dat hy duchte.
Mittien bevende hy ende suchte
en scloech syn hoeft in deerde neder,
ende als hy was vercomen weder,
sach hy vervaerlicke op har
so dat sy wel wert ghewaer
in allet dat sy in hem bekinde,
dat hy sonder twyfel mynde
mer sy en wiste niet wel wien.
Hy verbouden hem mittien
ende hy sprac ten halven voerde,
so dat syt cume hoerde:
“Ghenaed, vrouwe!” Ende hy wert bleec,
die tael hem mittien besweec;
hy versuchten herde onsachte.
Helena die haer wel bedachte,
sach te hant wel wat hem was:
“Segt my,” seid sy, “Polidamas,
wat hebdy teghen my misdaen?
Doet my uwe misdaet verstaan
daer giy my af coemt te genaden.
Ic wilder my ghern om beraden.”
Hertaling
Polidamas zat en Helena
bij hem. Zijn angst was niet gering
om zoiets moeilijks te proberen.
Liefde spoorde hem aan te spreken
zijn harte zei dat hij beter bang kon zijn
Op het zelfde moment beefde hij en zuchtte
en boog het hoofd neer naar de aarde
en toen hij tot zichzelf gekomen was
keek hij angstig naar haar op,
zodat zij heel duidelijk gewaarwerd
in alles wat ze aan hem bespeurde
dat hij zonder twijfel verliefd was
maar ze wist niet op wie.
Hij vatte onmiddellijk moed
en sprak binnensmonds
zodat zij het nauwelijks hoorde:
“Genade, dame!” En hij werd bleek,
de taal liet hem weer in de steek
hij zuchtte heel hard.
Helena die zeer wijs was
zag onmiddellijk wat er aan de hand was:
“Zeg het mij”, zei ze, “Polidamas,
wat heb je mij misdaan?
Vertel me je misdaad
waarvoor je me om genade vraagt.
Ik denk er graag over na.”
Over de taal
Uit Tprieel van Troyen – waarschijnlijk een oorspronkelijk door Segher in het Diets geschreven toevoeging aan zijn vertaling van fragmenten van een Franstalige Roman de Troye – kun je veel leren over hoe dertiende-eeuwers taal zagen.
In het bovenstaande fragment wordt de taal voorgesteld als een instrument, iets dat buiten de spreker staat en dat hem in de steek kan laten (dat is wat ‘bezwijken’ betekende). Later in de dialoog (je vindt hem helemaal hier) zal Polidamas alsnog onverkort zijn liefde uitspreken. Helena doet dan alsof hij in zijn slaap heeft gesproken, het uiterste teken van onmacht over de taal, waarop Polidamas zegt: als dat waar is, dan is waar wat men zegt: “Dat in den moede, dat in den mont”. Wat in het gemoed zit, zit in de mond.
Moderne hertalingen maken daar van ‘waar het hart van vol is, stroomt de mond van over’ en dat heeft inderdaad een zelfde soort causaliteit, het spreken wordt voorgesteld als een noodzaak., al wordt het uit de mond komen in de middelnederlandse versie niet uitgedrukt. Het zit nu eenmaal in je mond, het moet er dan kennelijk vanzelf uit komen. Als je hier drukt, komt er daar wat uit. In dit fragment wordt het spreekwoord bovendien gepresenteerd als iets dat ‘men zegt’, dus iets wat ook alweer uit allerlei monden komt. Zoals veel van de conversatie gaat over praten.
De taal is als een wild paard, je krijgt haar slechts met moeite in je macht. Het lukt je niet goed te spreken als je het wil, en als er ineens van alles over je lippen vloeit, is dat ook weer niet de bedoeling. Je kunt dat misschien zien als een teken van Polidamas’ incompetentie als spreker. Wie echt hoofs is, wint het gevecht met de taal wél.
De tekst laat zien dat je je heel elegant in dat Diets kon uitdrukken over heel elegante onderwerpen. De Roman de Troye volgde de veel striktere Franse normen voor versvormen van die tijd – iedere regel heeft acht lettergrepen en mannelijk en vrouwelijk rijm wisselen elkaar min of meer af – maar Segher volgt de inmiddels in het Diets gangbare vrijheid van versregels van enigszins variërende lengte en weinig systeem in wat voor rijm werd gebruikt. Er was kennelijk een traditie van in het Diets schrijven over dit soort onderwerpen, er was dus een publiek dat er liever niet in het Frans over las
Hoe dit alles ooit geklonken heeft, weten we niet precies, al kunnen we uit de spelling wel het een en ander opmaken, zoals dat d’s aan het eind van een woord als t werden uitgesproken (misdaet), maar misschien niet allemaal (ghenaed). Die ‘verscherping’ had al eeuwen eerder plaats gevonden, maar mogelijk begonnen in deze tijd woorden hun slot-e te verliezen, en dan werd de d niet meteen verscherpt. Misschien werd de slot-e ook nog wel af en toe uitgesproken, ook in het moderne Nederlands doen we dat immers nog. Het komt misschien doordat het altijd een woord was voor de betere kringen, de hogere sferen. Het Diets was weliswaar een ‘volkstaal’, maar kennelijk bestonden daar ook sjiekere vormen van.
Laat een reactie achter