Het was een opiniestuk dat je kon verwachten: “Nieuwe Erkennen en Waarderen schaadt Nederlandse wetenschap” dat gisteren verscheen op het onvolprezen ScienceGuide. Nu verschillende wetenschappelijke organisaties zoals de KNAW, NWO en de VSNU, zich hebben geschaard achter het idee dat je wetenschappers niet alleen maar moet ‘erkennen en waarderen’ om hun publicaties in toptijdschriften, is het logisch dat er een groep mensen denkt dat dit de wetenschap schaadt: de mensen die de rat race hebben gewonnen, de mensen die denken dat kwantificeerbaarheid alles is. Herhaaldelijk doen ze er melding van dat ze met 171 zijn, “waaronder 142 hoogleraren” (en waaronder 1 professor dr. Roland Plasterk).
Dat is allemaal niet erg verrassend, De geleerden slaan een alarmistische toon aan, zoals uit de titel al blijkt: als we geen “meetbare prestatiecijfers” meer hebben, verliest Nederland zijn “toppositie” – een toppositie die uiteraard zelf uitsluitend is vastgesteld aan de hand van die “meetbare prestatiecijfers”, maar dat het argument zichzelf in de staart bijt, zien de 171 niet. Er wordt weliswaar geschermd met de gedachte dat “kwalitatief onderzoek” misschien anders gedefinieerd moet worden, maar dat gaat naar mijn smaak voorbij dat het feit dat ook het meest kwantitatieve onderzoek uiteindelijk een kwalitatieve component heeft, wil het een knip voor de neus waard zijn. Er moet altijd iets zijn als een slim idee, een verrassend inzicht, een gedachte waaraan iemand jarenlang heeft zitten werken. Ook de productie van een kwantitatief georiënteerde onderzoeker valt niet meteen te kwantificeren. Weten is altijd meer dan meten.
Status quo
Een sleutelpassage lijkt me deze:
‘Erkennen en waarderen’ hecht een groot belang aan ‘open science’; de mate van publieke betrokkenheid bij het wetenschappelijke onderzoek, de publieke toegankelijkheid van de data, de samenstelling van het onderzoeksteam en het getoonde leiderschap. Echter, deze criteria zijn niet wetenschappelijk, maar politiek. Daarnaast is het heel lastig te meten. Ze moeten daarom niet leidend worden om wetenschappers te beoordelen.
(Het heen en weer switchen tussen meervoud en enkelvoud en weer terug in de laatste zinnen is kenmerkend voor een stuk dat waarschijnlijk in grote haast door 171 auteurs, waaronder 142 hoogleraren, is samengesteld. Het zij hun vergeven.)
Hier wordt dus enerzijds gesteld dat de kwaliteit van wetenschappers ’te meten’ moet zijn. Een wetenschapper die activiteiten onderneemt die niet meetbaar zijn (bijvoorbeeld de samenleving inzicht geven in wat ze doet), kan daarom geen goede wetenschapper zijn.
De sleutelzin in deze sleutelpassage is echter “deze criteria zijn niet wetenschappelijk, maar politiek”. Iemand die dat zegt, gaat ervan uit dat er andere criteria zijn voor goede wetenschap die níét politiek zijn, en wél wetenschappelijk. Omdat die zin staat in een stuk dat de status quo verdedigt, zegt hij dat er op dit moment wel ‘wetenschappelijke criteria’ gelden voor wat goede wetenschap is, aan welk onderzoek je je geld moet geven. Maar dat is niet waar: er bestáát geen wetenschap die kan bewijzen dat pakweg iemand die de meeste artikelen in Nature publiceert (artikelen die dus achter een betaalmuur verdwijnen) inherent de beste wetenschapper is.
Goede benadering
Er is geen objectieve wetenschap van wetenschapskwaliteit, zoals kwaliteit op geen enkel gebied het domein is van de wetenschap. De wetenschap kan niet vaststellen wie de mooiste muziek maakt of de lekkerste pasteitjes bakt, de wetenschap kan niet vaststellen of de gemeente beter een fabriek kan bouwen of een serie huizen, en zo kan de wetenschap ook niet bepalen wat goede wetenschap is. Wat ‘goed’ is, wat ‘beter’ is dan iets anders, is nu eenmaal nooit een objectief vaststelbaar feit. Het is altijd een kwestie van oordeel. Je kunt het wel zo definiëren dat alleen meetbare zaken tellen, maar ook dat is een oordeel. Ook daarmee bedrijf je politiek, zoals de brief van de 171 een door en door politiek stuk is. Het kan niet anders.
Wat moet je bijvoorbeeld meten? Zelfs de meest verstokte teller zal toegeven dat het niet kan gaan om het aantal publicaties op zich. Wetenschappers zijn niet op deze wereld om zoveel mogelijk inkt op zoveel mogelijk bladzijden te gieten. Het gaat eerder zoiets om het vaststellen van zoveel mogelijk feiten of het brengen van zoveel mogelijk inzicht. Maar omdat niemand weet hoe je feiten moet tellen of de omvang van inzicht moet vaststellen, weet je niet eens of die publicaties een goede benadering zijn van een en ander.
Wat je wel weet: dat de discussie over wat goede wetenschap dan wel is, gedood wordt door die meetbaarheid. In de passage hierboven pleiten de 171 voor een ivoren toren, omdat alleen in zo’n toren de zaken meetbaar zijn. Trek het allemaal te veel open en niemand weet nog waar hij aan toe is. Burgers laten meekijken (‘open science’) wordt zo afgedaan als ‘politiek en geen wetenschap’, en daarmee wordt dus politiek bedreven. (Politiek die mij onwenselijk lijkt.)
Met dit alles bedoel ik niet dat wetenschappers niet zouden moeten bepalen wat de beste wetenschap is. Zij zijn daar het beste toe geëquipeerd. Alleen zullen ze dat altijd per definitie doen in een politiek proces.
Dogmatisch geloof
Die conclusie is angstwekkend, dat vind ik zelf ook. De 171 hebben gelijk dat het betekent dat willekeur altijd op de loer ligt, dat je moet uitkijken voor nepotisme, of dat degene met de grootste bek het wint. Je voorkomt dat allemaal inderdaad door vast te houden aan meetbare criteria, maar dat betekent niet dat die meetbare criteria daarmee ook werken. In zekere zin laat het stuk van de 171 dat ook zien: hier hebben we nu een grote groep onderzoekers die zichzelf op basis van objectieve criteria tot de ’top van de wetenschap’ rekent en die toch zo slecht de implicaties van het eigen denken onder ogen ziet.
Er zijn meer mensen op de wereld die professioneel onderzoek willen doen, dan er middelen voorhanden zijn. Niemand weet geloof ik precies hoe dat probleem op te lossen, en op Erkennen en waarderen kun je allerlei vormen van kritiek hebben. Maar op zijn minst is het doordat het de discussie opent volgens mij een stapje in de goede richting. Een dogmatisch geloof dat je kwaliteit kunt meten en dat zoiets zelfs de enige ‘wetenschappelijke’ manier is, is dat niet.
Lucas zegt
Publiek betrekken in onderzoek is doodnormaal in UK. Instituten als de NIHR en Wellcom Trust, twee van de belangrijkste financiers van medisch en sociaal onderzoek, eisen dat je publiek in je onderzoek betrekt op een productieve manier.
Ik weet niet beter dan dat ik met groepen patiënten praat over mijn onderzoek om te bepalen welke richting het in moet gaan, welke inzichten zij hebben, etc. Sommige collega’s schrijven zelfs artikelen in samenwerking met patiënten. Ik weet dat de kwaliteit en leesbaarheid van mijn artikelen er zeker op vooruit is gegaan – het is niet gelijk lekker vakantie leesvoer, maar het is ook geen warboel van terminologie en bepaalde academische conventies over schrijven, waar een normaal mens geen chocola van kan maken.
In andere disciplines zal die samenwerking met publiek anders vorm krijgen. Je kunt moeilijk een artikel over quantum mechanica schrijven met het publiek, maar wie bij voorbaat de deur dicht gooit is vooral bang dat hen iets nieuws moeten leren in plaats van dat hen door kan gaan op de manier die hen altijd het grote geld heeft opgeleverd.
Robert Kruzdlo zegt
Het is altijd een geldkwestie. Nu de gasbel in Groningen leeg raakt…., vul zelf maar in. De politiek heeft ook dikke vinger(s) in de pap. Enkele geniale studenten redden het, komen ver en dan?