Tolstoj was de Elena Ferrante van rond het jaar 1900. Zo moest je schrijven! Daarbij waren Nederlandse auteurs toch maar broddelaars. En zo kwamen drie Nederlandse schrijvers op het idee om hun werk onder een Russische naam te presenteren, laat Claudia Zeller zien in een artikel in Dutch Crossings: Herman Heijermans, Maurits Dekker en Joseph Viegen. Waarom deden ze dat? En hoe?
Heijermans was het vooral te doen om wraak op de kritiek. Zijn debuut Dora Kremer was in 1893 niet goed ontvangen en om te laten zien dat de kritiek niet deugde en alles wat van vreemde (Russische) bodem kwam blind toejuichte, schreef hij datzelfde jaar nog opzettelijk een middelmatig toneelstuk, Ahasverus, onder de naam Ivan Jelakowitch, naar verluidt een recent overleden Russische auteur. Voorafgaand aan de première liet Hermans een vriend ook nog een ingezonden brief schrijven waarin werd beweerd dat Jelakowitch eigenlijk alleen in Nederland nog onbekend was. Ten bewijze daarvan werd een biografie geciteerd uit een verzonnen Engelse krant.
Dostojevski
Ahasverus bleek helemaal zo middelmatig niet te zijn. Het bleef ook lange tijd na de onthulling van de werkelijke auteur op het repertoire staan, en ook in verschillende andere talen vertaald (zij het, helaas, niet in het Russisch).
Maurits Dekker publiceerde in 1929 zijn roman Waarom ik niet krankzinnig ben onder de naam Boris Robazki (met als vertaler: A. Bakels, een vriend van hem) omdat zijn eerdere romans slecht waren ontvangen en hij bang was dat zijn nieuwe werk nu onder die slechte receptie te lijden zou hebben. Toen uitkwam dat niet Robazki, maar Dekker de auteur was, beschuldigden critici als Du Perron hem eerst van ‘plagiaat’ van Heijermans idee, al gaf Du Perron later toe dat Waarom ik niet krankzinnig ben een geweldig boek was in de stijl van Dostojevski. De truc leek hier dus te hebben gewerkt: recensenten waren vanaf dat moment positiever over het werk van Dekker.
De Limburgse minor poet Joseph Viegen, tenslotte, gebruikte een Russisch pseudoniem (Ilja Destinow) voor drie dichtbundels die in de jaren dertig verschenen. Anders dan Heijermans en Dekker suggereerde hij niet dat zijn werk een vertaling was (er stond nergens een vertaler bij), maar toch wist het Russische pseudoniem zijn werk meteen een bepaalde richting in te trekken. De criticus Anton van Duinkerken schreef:
De jonge Limburgsche dichter, die zich Ilja Destinow noemt, heet natuurlijk geen Ilja en geen Destinow, maar het beteekent toch wel iets, dat hij zich een schuilnaam koos, die zoo opvallend Russisch klinkt. […] Welnu, deze woordenroes waarin enkele van Dostoyefski’s helden zich hartstochtelijk uitleven, moet op Destinow groten indruk hebben gemaakt.
Ook later in de twintigste eeuw zouden Nederlandse schrijvers ‘buitenlandse’ pseudoniemen blijven gebruiken (Geerten Meijsing: Joyce & Co, Hugo Brandt Corstius: Peter Malenkov, A.F.Th. van der Heijden: Patrizio Canaponi) en het zou interessant zijn om Stellers overzicht uit te breiden. Wat voor nationaliteiten werden gekozen en welke sfeer werd daarmee opgeroepen?
Laat een reactie achter