Welke dag het precies was, valt niet meer na te gaan, in ieder geval niet door mij, maar 50 jaar geleden, in 1971, werd Spektator opgericht, ’tijdschrift voor Neerlandistiek’, en in zekere zin een van de voorlopers van Neerlandistiek. Alle nummers van het tijdschrift tot het moment dat het blad verdween, in 1995, staan op DBNL.
De ‘verantwoording’ van de ‘redaktie’ (het waren de jaren zeventig) aan het begin van het allereerste nummer beschrijft een ideaal dat in veel opzichten nog steeds geldt. De volgende alinea is bijna het programma van Neerlandistiek:
De redaktie van dit tijdschrift is van mening dat de wetenschappelijke bijdragen in dit blad niet beschouwd zullen mogen worden – noch ook de pretentie hebben – een eindpunt in de diskussie over een bepaald probleem te representeren. Ook een onvolmaakt artikel kan anderen op het spoor zetten of aansporen tot nader onderzoek. Vlotte plaatsing van artikelen is dan ook voorwaarde voor een redelijke diskussie op papier en hoe meer kanalen daarvoor kunnen worden aangeboord hoe beter.
Er staan weinig stukken in Neerlandistiek die de pretentie of ambitie hebben ‘wetenschappelijke bijdragen’ te zijn, maar dat komt ook doordat de definitie van een wetenschappelijke bijdrage strenger, strakker, is geworden in de afgelopen vijftig jaar. Er stonden in de eerste jaren stukken in Spektator die eerder aan een weblog doen denken dan aan een artikel in modern tijdschrift.
Ik denk dat we in een betrekkelijk klein vak als de neerlandistiek nog steeds meer gebaat zijn bij ‘redelijke diskussie’ die ‘vlot’ georganiseerd wordt, dan bij het tijdrovende proces van peer review dat nauwelijks iets toevoegt aan die discussie. Inderdaad, kunnen ook onvolmaakte artikelen het onderzoek vooruithelpen – vooral, alweer, in een klein vak, waarin je gemakkelijk contact opneemt met een auteur (in de eerste jaargangen staan telefoonnummers van redacteuren).
Amsterdams
Het blad had bovendien ‘enige plaats in voor poëzie of kreatief proza’, zij het alleen als ‘illustratief materiaal’. Ook dat is iets wat Neerlandistiek nog steeds iedere dag doet, in de vorm van de dichtrubriek. Daarnaast was er een rubriek ‘Vrije nieuwsgaring’, en ook die leeft natuurlijk in Spektator voort.
Wat ook mooi was: dat het blad interdisciplinair was. Het lijkt blijkens de verantwoording in eerste instantie vooral een project te zijn geweest van letterkundigen, maar ook de taalkundigen publiceerden er over poëzie, en ook de letterkundigen hadden oog voor de taal. Een doelstelling was om de kritiek te verrijken en te verbeteren, juist door verschillende manieren van lezen te verenigen. Ik weet eigenlijk niet of er momenteel het verbeteren van de kritiek nog tot hoofddoel heeft. Er is ook nog maar weinig literaire kritiek, in tijdschriften of kranten of boeken. Het doel van betere vormen van lezen richt zich nu meer op het onderwijs.
Een verschil was wel dat Spektator primair een hoofdstedelijk tijdschrift was – de afdeling Nederlands aan de UvA was dan ook ongeveer zo groot als alle huidige opleidingen bij elkaar, en bovendien begonnen al snel ook mensen van buiten bij te dragen. Neerlandistiek heeft sinds het begin als Neder-L altijd een licht Nijmeegse toets gehad, maar dat komt ook doordat mensen die voor Neerlandistiek werken uiteindelijk door de Radboud Universiteit worden aangetrokken.
Informele communicatievormen
Het tijdschrift zou bestaan totdat in 1995 een herverkaveling van het neerlandistische publicatielandschap plaatsvond, waarbij enkele traditionele neerlandistische tijdschriften verdwenen en vervangen werden door tijdschriften die meer langs interdisciplinaire lijnen georganiseerd waren: Nederlandse taalkunde, Nederlandse letterkunde, en het al wat langer bestaandeTijdschrift voor taalbeheersing. Willem Kuiper ging van de redactie van Spektator over naar die van Neder-L. De taalkundig redacteur Geert Booij wees er bij die gelegenheid in een overzichtsstuk in Spektator overigens op dat in ieder geval in de taalkunde de specialisatie nog veel verder gefragmenteerd was:
De geschiedenis van Spektator is ook de geschiedenis van de toenemende specialisatie. De tegenwoordige Neerlandicus-taalkundige is primair fonoloog, syntacticus, of wat dan ook, en volgt slechts in grote lijnen de ontwikkelingen in andere subdisciplines dan zijn eigen. De leraren Nederlands waren al eerder afgehaakt: voor didactische zaken zochten ze hun heil bij Levende Talen, een blad dat op zijn beurt het zuiver wetenschappelijke artikel al lang geleden heeft afgeschaft.
De specialistische tijdschriften die vijfentwintig jaar geleden zijn opgericht, zijn allemaal levensvatbaar gebleken en tot bloei gekomen. Ze werken tegenwoordig allemaal met peer review die volmaakte artikelen moet garanderen, zoals Spektator zelf in de loop van zijn bestaan ook steeds professioneler werd. Toch blijft er, geloof ik, behoefte aan meer informele communicatievormen, tussen academische neerlandici onderling, en tussen de academie en de leraren, en de anderen die zich neerlandicus noemen maar buiten het onderwijs werken.
Jammer dat het niet meer bestaat in de vorm van Spektator. Goed dat de oude afleveringen wereldwijd geraadpleegd kunnen worden.
Laat een reactie achter