Augustusoverwegingen over ons vak (7)
Je kunt je afvragen of de vakken Geschiedenis van Nederland en Geschiedenis van België, inclusief natuurlijk hun koloniale geschiedenissen, niet ook onderdeel zouden moeten zijn van de opleiding Nederlands, die dan zou kunnen worden omgedoopt in Nederlandse Taal, Cultuur en Geschiedenis. Er is te weinig tijd in de opleiding, dat lijkt me het voornaamste bezwaar, maar mij lijkt een opleiding waarin de historische component óók gaat over de families Huygens, van Oranje en Donner logischer, en mogelijk aantrekkelijker voor studenten.
Zoals de zaken er nu voorstaan, hebben zelfs de eigen historische poten van het vak in ieder geval de minste beoefenaren, al moet je daar dan wel bij betrekken dat veel van de publieke coryfeeën van het vak in ieder geval (van Herman Pleij tot Nicoline van der Sijs, van Lotte Jensen tot Frits van Oostrom, van Joop van der Horst tot en met Frank Willaert – allemaal mensen die regelmatig voor het publiek optreden) juist wel gericht zijn op de geschiedenis.
Klassiekers vertalen
Over de historische taalkunde schrijf ik later deze week nog, maar het is duidelijk dat er in de studie van de historische Nederlandse letterkunde altijd schokkend weinig geïnvesteerd is. In Italië, waar ik deze augustusoverwegingen schrijf, zijn zelfs in het boekwinkeltje in het provinciestadje in de buurt de klassieken altijd op voorraad. En ja, Dante en Petrarca, maar je maakt mij niet wijs dat Manzoni zoveel grappiger was dan Multatuli, Leopardi zoveel zwarter dan Bilderdijk, D’Annunzio zoveel decadenter dan Couperus. Het zal vast gerelateerd zijn aan de gebrekkige interesse van Nederlandstaligen in de eigen literatuurgeschiedenis, al is het niet duidelijk wat de causale relatie precies is. Hoe dan ook moet een samenleving zich schamen die slechts een paar grijpstuivers overheeft voor de eigen literatuurgeschiedenis. (Over die edities schrijf ik later in deze reeks nog.)
De meeste historisch letterkundige collega’s doen ondertussen wat ze kunnen. De laatste jaren zijn meer neerlandici zich gaan richten op het onderwijs, maar de historisch letterkundigen hebben de langste traditie in het ontwikkelen van lesmateriaal voor het middelbaar onderwijs (de serie Tekst in context, de website Literatuurgeschiedenis.org). Zij hebben ook de populairste publieksboeken geschreven van de afgelopen jaren. Afgezien van het werk van de hierboven genoemden kun je dan denken aan de stroom publieksboeken die Rick Honings de afgelopen jaren het licht heeft doen zien. Met name neerlandici extra muros hebben hun specifieke taak in eigen taalgebied heel serieus ingevuld door klassiekers te vertalen. En dan is er natuurlijk de nog niet zo heel lang geleden afgeronde grote literatuurgeschiedenis onder auspiciën van de Nederlandse Taalunie.
Afdelingen
Veel historisch letterkundigen zien zichzelf geloof ik minstens voor een deel als cultuurhistorici. De teksten die ze bestuderen, lezen ze als spiegels van hun tijd. Lotte Jensens grote project over de manier waarop rampen bijdragen aan het nationale gevoel is daar een lichtend voorbeeld van, net als, op een andere manier Frits van Oostroms onvergetelijke boek over ridder Jan van Brederode en Marita Mathijsens al even imposante boek over Jacob van Lennep – allebei schrijvers die op allerlei andere manieren betrokken waren bij hun eigen tijd – of de door Johan Oosterman ingerichte tentoonselling over het gebedenboek van Maria van Gelre. Iemand als Frank Willaert heeft in zijn recente boek over liefdesliederen in het Middelnederlands laten zien hoe je analyse van grote culturele ontwikkelingen heel goed kunt combineren met een heel precieze analyse van de structuur van teksten.
Dat boek is trouwens een voorbeeld van nog een andere interessante wending die het onderzoek van de historische letterkundigen heeft genomen, misschien wel de belangrijkste: de internationale, het inzicht dat de Nederlandstalige literatuur een Europese literatuur is, onderdeel van die lappendeken van almaar op elkaar reagerende, almaar met elkaar wedijverende letterkundes in nationale talen. Voorbeelden zijn de artikelenbundels Cultura letteraria neerlandese van Roberto Dagnino en Marco Prandoni, en vooral Dutch and Flemish Literature as World Literature van THeo D’Haen.
Samen lukt het al deze werken een beeld van de geschiedenis van de Lage Landen te geven dat je op geen andere manier kunt krijgen. Zelfs iemand die helemaal niet in literatuur geïnteresseerd is, maar wel in het verleden van onze hoek van Europa, zou daarom kennis moeten nemen van dit soort werk. Ook wat dat betreft is het jammer dat er zoveel afstand is tussen de afdelingen Nederlands en geschiedenis.
Alle afleveringen van deze reeks staan hier.
Berthold van Maris zegt
Een voor de hand liggende modernisering van de studie Nederlands zou kunnen zijn dat de student kan kiezen of hij letterkunde combineert met taalkunde dan wel met geschiedenis, of kunstgeschiedenis, of de letterkunde van een andere taal, of gewoon het leren van een andere taal, etc.
Marijke Meijer Drees zegt
Mooie reeks overdenkingen, Marc! De eerste alinea van deze (nr.7) herinnert me aan mijn eigen studie Nederlands in Utrecht in de jaren ’70, toen verplichte vakken geschiedenis – ik volgde middeleeuwse & vroegmoderne geschiedenis en heb daar nog steeds veel aan – tot het kandidaatsprogramma behoorden. En dát deed me weer denken aan de autobiografie van Annie Romein-Verschoor (Privédomein, 1970/71: in de dbnl) die over haar studiejaren in Leiden (1914-1921) vertelt en het dan heeft over “de toen nog gecombineerde studie Nederlands en geschiedenis” (deel 1, p. 99).
Sandra Voorst zegt
Aanvulling op de adequate reactie van Marijke; ook in de jaren tachtig van de twintigste eeuw kregen we bij de opleiding Nederlands aan de UvA geschiedenis en heette de studievereniging Helios, (Historie en letteren is onze studie).