Het is een vraag die een beetje in de lucht blijft hangen, in de discussie die Abdelkader Benali en Jos Joosten in De Nieuwe Contrabas Podcast: hoe komt een schrijver als Benali nu toch aan het beeld dat de studie Nederlands alleen maar gaat over de Grote Drie Dooien, dat er eigenlijk geen aandacht is voor literatuur na 1980, terwijl er van dat beeld al sinds januari 1981 niet veel klopt? Want er is altijd behalve voor Bredero en Bilderdijk óók aandacht geweest voor recente literatuur. Joosten zegt dat en presentator Breukers zegt het in de podcast en ik, die een paar jaar na beiden aan mijn studie begon, zeg het hen na.
Maar dat Benali het bij het verkeerde eind heeft, dat is de afgelopen weken wel voldoende aangetoond. Een interessantere vraag is dus: hoe komt hij aan dit verkeerde beeld? Want hij is waarachtig niet de eerste die het oppert. Je kunt eigenlijk wel zeggen dat het een gemeenplaats is, een die mogelijk zelf ook al veertig jaar de ronde doet. Benali was – ik heb hem er nog over geschreven – zelf verbaasd dat bijvoorbeeld Ellen Deckwitz en Ilja Pfeijffer ook al zulke dingen over de studie hadden gezegd, dus hij heeft het niet van die grote geleerden overgeschreven. Hij heeft het wel nagepraat van de mensen die hij in de loop der tijd is tegengekomen, misschien op de scholen die hij heeft bezocht.
Oefening
Mensen die dus ook maar wat zeiden zonder ooit een voet over de drempel van de Tempel der Neerlandistiek te hebben gezet. Ik denk bijvoorbeeld niet dat die Grote Drie ooit leidend zijn geweest in een curriculum. Het lijkt me eerder een journalistiek dan een academisch begrip.
Een dimensie waar Joosten en Benali het niet eens over hebben omdat zij het beiden, net als hun gastheren, voetstoots aannemen, is dat de studie om te beginnen al helemaal niet exclusief een studie literatuur is. Ja, Joosten bromt wel ergens wat over colleges taalbeheersing, en Benali meent geloof ik dat je ook prachtige brieven leert schrijven tijdens de studie. maar hoe dat verder zit met al die andere vakken die een gemiddelde student ook krijgt aangeboden – over de taal in het verleden, over de manier waarop kinderen taal leren, over argumenteren, over schrijvers die zelfs toen de Grote Drie geboren werden allang dood waren en die ons toch nog soms raken –, je zou het als luisteraar naar De Nieuwe Contrabas Podcast gemakkelijk over het hoofd kunnen zien.
Het klinkt misschien een beetje flauw om daarover te beginnen, maar ik doe het omdat ik denk dat het raakt aan een kern van het probleem. De moderne letterkunde bepaalt kennelijk het beeld van de hele studie. Al die andere dingen zijn bijzaak, dit is waar het feitelijk om gaat. Mulisch Van der Heijden Grunberg Weijers Rijneveld Lakmaker lezen. Nederlands is (alleen) een oefening in het bijhouden van je literatuur, of hoort dat te zijn.
Schoonheid
En iedere keer dat iemand dat tegenspreekt, en zegt: nou, maar we lezen ook boeken uit de jaren vijftig, of we bestuderen eerder de structuur van het boekenvak of de generatieve syntaxis of de manier om overheidsformulieren begrijpelijker te maken, komt dat als een domper.
Er is gelukkig hoop. In de podcast vertelt Joosten dat hij tijdens de kennismaking met de nieuwe eerstejaars ontdekte dat die studenten Frederik van Eeden en Hans Andreus tot hun favoriete schrijvers rekenden.
Nu heb ik diezelfde eerstejaars bij dezelfde gelegenheid ontmoet, maar ik stelde ze een andere vraag dan wat hun lievelingsboek was: waarom ze voor deze opleiding hadden gekozen. Een van de dingen die me daarbij opviel: hoeveel van hen zeiden dat ze wisten dat dit een ongebruikelijke keuze was, dat ze er min of meer bij toeval tegenaan liepen. Ze hadden kortom helemaal geen beeld bij de opleiding Nederlands, ze waren ontsnapt aan de rare negatieve clichés als zouden Reve, Mulisch en Hermans – drie schrijvers die ze nauwelijks wat zeggen – het beeld bepalen.
Van die mensen moeten we het hebben, de mensen die bereid zijn opnieuw te kijken naar het vak en de schoonheid ervan te ontdekken.
Laat een reactie achter