Een gedicht plaatst zich altijd buiten de vertrouwde werkelijkheid. Er wordt gerijmd terwijl dat in de dagelijkse conversatie taboe is, er worden regels afgebroken die in een krantenartikel aan elkaar vast blijven zitten, er worden mensen of dingen toegesproken tegen wie normaliter gezwegen wordt (‘oh oude eik’). Inhoudelijk worden er daarom in gedichten vaak zaken gezegd die anders niet gezegd worden.
Tegelijkertijd ontstaan er natuurlijk steeds weer nieuwe conventies in de poëzie. Je herkent een gedicht dan juist door het rijm, het enjambement of de apostrofe. Die conventies kunnen dienen om de lezer of de luisteraar niet in verwarring te brengen: ja, hier heb je te maken met de specifieke vorm van taalgebruik die we poëzie noemen. En tegelijkertijd kunnen die conventies het streven om buiten het vertrouwde te staan tegenspreken. De dichtkunst verandert daarom – die van de jaren zeventig van de twintigste eeuw is op allerlei manieren anders dan die van vandaag, vijftig jaar later.
Kantelen
In zijn boek Poëzie als alternatief overziet Jeroen Dera de Nederlandstalige dichtkunst van de eenentwintigste eeuw en probeert grote lijnen te trekken. De grootste lijn is die van de titel van het boek, en dat is meteen wel een érg grote lijn. Aan het begin van zijn essay bespreekt Dera een voorbeeld van een type gedicht dat hij niet bedoelt:
Een vrouw in een roeibootje peddelt door de Kortenhoefse Plassen. Ze zegt; ‘Er is helemaal niemand op het water vandaag, alleen wat vogeltjes of ruisend riet, dat vind ik geweldig.’ Maar wat nu als ze later wil vertellen over de sensatie die haar boottocht opriep? In wat voor taal is die over te brengen? vraagt ze zich hardop af. Te midden van de waterlelies geeft de vrouw zelf het verlossende antwoord: zo’n sensatie kan ik beschrijven in poëzie.
Zo’n beschrijving het hyperindividuele sensitieve te beschrijven, dat zie je nog maar zelden in de poëzie, en zeker niet in de poëzie die Dera interesseert. Maar het gaat dan natuurlijk wel om een alternatief – zaken waarover je het normaliter niet hebt.
Pragmatisch
Het alternatief dat Dera bedoelt, dat hij ziet in tal van dichtbundels, is dat van de alternatieve kijk op de mens en, vooral, op de samenleving. De kernhoofdstukken van zijn boek gaan over gedichten en bundels over het neoliberalisme, het klimaat en gender. Dichters geven over die onderwerpen een alternatieve kijk, ze kantelen de wereld en daarmee bieden ze een alternatief.
Ze hebben daarmee niet een rechtstreeks retorisch doel – er worden geen gedichten geschreven waarin de arbeidersklasse rechstreeks wordt opgeroepen de ketenen verbrekenen of de burgerij gemaand om wat minder met het vliegtuig te reizen. In plaats daarvan laten ze de lezer ‘reflecteren’ over de situatie. Dat is een van Dera’s kernwoorden, en ik geloof dus dat hij de hedendaagse dichtkunst als een soort modellen van hoe het anders kan. Precies in een gedicht kun je experimenteren met andere visies op de werkelijkheid. Een van de kernbezwaren tegen het neoliberalisme is misschien wel dat het gegrondvest is op het principe ’there is no alternative’, het idee dat er maar één neutrale, niet-ideologische, pragmatische manier van naar de werkelijkheid kijken is: de neoliberale.
Shell-directeur
Nu doet zich ook hierbij geloof ik onmiddellijk het probleem voor van het conventionele in de dichtkunst. De meest gebruikte stijlvorm die Dera becommentarieert is het enjambement, en dat doet hij zo vaak dat je je afvraagt of het niet eens tijd wordt voor enjambementsvrije gedichten. Zoals ook inhoudelijk het ‘alternatief’ dat de dichters bieden zelden anders is dan je in De Groene. kunt lezen. In ieder geval zolang je het samenvat: het economische systeem dat alles op het meetbare baseert is onmenselijk, de natuur raakt uitgeput, gender is meer fluïde dan een indeling in de categorieën ‘man’ en ‘vrouw’ suggereert.
Neem het volgende gedicht van Xavier Roelens, dat Dera integraal citeert:
+0,6°C in regenwouden stikken de mangroves
de permafrostgebiedTEDUM aan ’t smelten
in bergen trekken gletsjers zich TEDUM
het amazonewoud TEDUM herstelvermogen
+0,8°C in veen TEDUM komt methaangras vrij
de landbouw brengt TEDUMheid minder op
in rijstgebieden droogt het stuifTEDUM
dit is NU en wat staat ons te wachten?
+1,4°C in stadsTEDUMen dringt TEDUMzout binnen
+2,0°C TEDUMverzuring sterven schelpdierTEDUMton
+2,1°C smeltwater is TEDUM TEDUMgebouwd
+2,3°C malarTEDUMmigreert TEDUMeuropa
+3,9°C TEDUMde stromTEDUMen droog TEDUM
+6,0°C TEDUMstofarm TEDUM, TEDUM het Perm
Het gaat dan ook geloof ik niet eens zozeer om die meningen zelf. Dera wijst er in iets ander verband ook op dat het onwaarschijnlijk is dat de gemiddelde hedendaagse poëzielezer heel snel van mening verandert door een bundel. Het zou mooi zijn als een cynische Shell-direcetur een op een stoel in de business class achtergelaten exemplaar van Roelens’ bundel vindt en van mening verandert, maar groot is die kans niet, en ik denk ook niet dat dit Roelens’ bedoeling is.
Dat zo’n directeur het nauwelijks begrijpt, komt ook doordat je om het te begrijpen moet weten wat een sonnet is, wat metrum is, dat TEDUM een conventionele manier is om een jambe weer te geven, enzovoort. Het gedicht gaat “indirect over de poëzie zelf” zegt Dera, maar je kunt het ook lezen als een gedicht dat helemaal over “de poëzie zelf” gaat, en wel een met een wat minder optimistisch idee over die poëzie: heeft het wel zin om gedichten te schrijven terwijl de temperaturen overmatig stijgen – de woorden in het gelid te zetten als alles uit de hand loopt? Na te denken over een alternatief als de werkelijkheid zich zo opdringt?
Het is een van de paradoxen van de taal: ze heeft de magische kracht om de wereld te veranderen, in ieder geval door onze kijk op die wereld te kantelen. Toch zijn er ook grenzen aan en je zou kunnen zeggen dat de taal steeds machtelozer is geworden, zeker als het gaat over kwesties als economie en klimaat – voor het derde thema dat Dera bespreekt, gender, ligt het nog een beetje anders, maar de economie en de natuur lijken zich steeds minder aan te trekken van wat de mens erover zegt. Wat niet betekent dat de mens er dus over moet zwijgen – en Dera laat overtuigend zien dat dichters ook vastbesloten zijn dat niet te doen.
Jeroen Dera. Poëzie als alternatief. Wereldbibliotheek, 2021. Bestelinformatie bij de uitgever.
maanantai zegt
Deze verdwaalde leraar maatschappijleer verknolt alles wat echt van waarde is in de poezie, en hij benoemt steeds zichzelf als jurylid van zo’n beetje elke denkbare prijs. Dat kan hij doen doordat hij zich ook overal in het bestuur heeft gewurmd. Dit alles ‘dient’ natuurlijk het grote ideaal, poëzie die over de juiste onderwerpjes dient gaan op de juiste manier.
maanantai zegt
De structuur is dus totalitair (zelfbenoeming), het praatje is ‘progressief’ binnen de juiste vakjes. Ik zie het liever andersom: de structuur progressief, en wat er dan wordt gezegd mag van mij vrij blijven. Want dit is natuurlijk verre van echte progressie: dit is de macht die dicteert waarover mag worden geschreven. En dan weet je natuurlijk ook waarover er niet mag worden geschreven – geen woordje over de realiteit waarin we leven, zelfs niet de politieke.