Ter gelegenheid van het afscheid van Arie Verhagen als hoogleraar aan de Universiteit Leiden publiceren we deze week elke dag een column uit Aries netwerk. Een constructicon (2016), dat vanaf deze week on-line is. Vandaag de column van Alex Reuneker. Foto: Ronny Boogaart.
Het bijwoord anders kent volgens Smessaert en Van Belle (2010) drie typen gebruik, als in (1)-(3).
(1) Ze zullen zich morgen anders gedragen (dan vorige keer).
(2) Doe wat men je vraagt. Anders krijg je de baan niet.
(3) Volgens het weerbericht gaat het regenen. Het ziet er anders niet naar uit.
In (1) markeert anders een vergelijking en in (2) wordt het bijwoord voegwoordelijk gebruikt – niet om een vergelijking, maar om een ‘negatieve voorwaarde’ uit te drukken.2 In (3) markeert anders commentaar op de voorgaande uiting. De directheid van het contrast gemarkeerd door anders neemt af van (1) tot (3), evenals de mate van syntactische integratie. Smessaert en Van Belle beargumenteren dat de typen anders in (1)-(3) respectievelijk een ideationele, een tekstuele en een interpersoonlijke functie uitvoeren en verschillende grammaticalisatiestadia representeren.
Naast het gebruik in (1)-(3) wordt anders ook zelfstandig gebruikt, zoals in (4) en (5).
(4) Anders zet u uw 30 kg wegende hutkoffer even op m’n voet neer… #bedankt #treinleven
(5) Anders haal je even elke 3 seconden je neus op! #treinleven
Vergeleken met de typen in (1)-(3) lijkt anders hier het meest op (3), omdat het bijwoord noch vergelijkend is, noch afhankelijk van een antecedent. Het bijwoord wordt hier echter niet gebruikt om commentaar te leveren op de voorgaande uiting, maar om een situatie te evalueren. Dit gebruik is vergelijkbaar met het zelfstandig gebruik van het voegwoord of, zoals hieronder.
(6) Of je gaat even met je schoolreis klas met drukke kinderen in de stiltecoupe zitten. #treinleven #zehebbenweleenleukedag
De constructie in (4) en (5) kenmerkt zich door anders op de eerste zinsplaats, de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, het onderwerp in de tweede persoon3 en de frequente aanwezigheid van partikels – met name even, zoals in de bovenstaande voorbeelden. Deze evaluatieve variant kan worden onderscheiden van de directieve variant die wordt gebruikt om suggesties te doen, zoals in (7) en (8).
(7) Nou anders loop jij even verder ‘t lijstje door. (CGN, #fn000317.29)
(8) (Moeder tegen kind:) Anders ga je lekker een ijsje halen.
Het directieve aspect is nog wel te herkennen in (4) en (5), maar wordt tegengewerkt door de werkelijkheidsstatus van de beschreven situatie; de situaties in (7) en (8) zijn wenselijk in plaats van werkelijk, maar in (4) en (5) zijn ze al verwezenlijkt op het moment van spreken. De suggestie in de directieve variant gaat nooit tegen het belang van de spreker in, terwijl dat bij de evaluatieve variant juist wel het geval is. De botsing tussen aansporing (wenselijk) en beschrijving (onwenselijk) levert zo een ironische, negatieve evaluatie op die ontbreekt in de directieve variant.4 Te midden van de positieve suggestie (wenselijk, onwerkelijk) en negatieve evaluatie (onwenselijk, werkelijk) vinden we een eveneens ironische tussenvorm waarmee een negatieve suggestie wordt geuit, zoals in (9).
(9) (Tegen rumoerige bioscoopgangers:) Anders houd je even je mond!
In een corpus van 17.000 tweets met de hashtag ‘treinleven’ – opgezet voor onderzoek naar insubordinatieverschijnselen – komt de evaluatieve anders-constructie negen keer voor. Om erachter te komen waar de evaluatieve functie van de constructie vandaan komt, loont het de moeite om de overeenkomsten in gebruiksgevallen te bekijken. De evaluatie kent altijd een aspect van verbazing over een contrast tussen twee perspectieven (cf. polyfonie; Ducrot 1996). Het ene perspectief doet een beroep op gedeelde achtergrondkennis (cf. common ground; Clark 1996) – of, specifieker, een norm – en het andere perspectief bevat een daar buiten vallende situatie. In (4) zijn dat bijvoorbeeld ‘plekken om een koffer neer te zetten’ en de onverwachte situatie waarin de koffer op de voet van de spreker wordt gezet. Waar de directieve variant in (7) en (8) gebruikt wordt om een voorstel te doen nadat andere (voor de hand liggende) opties zijn overwogen, worden die opties in de evaluatieve variant verondersteld te contrasteren met de geobserveerde situatie. In (5) zou dat contrast – zonder verdere context – kunnen bestaan tussen ‘dingen die je zonder irritatie op te wekken kunt doen in de trein’ en het geobserveerde gedrag – het zeer frequent ophalen van de neus.
De evaluatieve functie laat zien dat we met een constructie op het interpersoonlijke of intersubjectieve niveau van taalgebruik (Verhagen 2005) te maken hebben. Het contrast en de negatieve evaluatie laten dan ook zien waarom de titel van deze bijdrage vreemd aandoet: het pensioen van Arie komt, gezien zijn 65 jaar, helemaal niet onverwacht en het geluk en de rust die ik mijn promotor toewens, zijn volkomen incompatibel met elke vorm van negatieve evaluatie.
Noten
1. Met veel dank aan Eva Rieborn voor discussie en suggesties.
2. Zie Reuneker (2016) voor andere manieren om impliciet conditionaliteit uit te drukken.
3. De tweede persoon kan hierbij ook naar de spreker zelf verwijzen, als in ‘Anders stap je met je brakke hoofd in de verkeerde trein #treinleven.’
4. De constructie wordt vooral gebruikt voor negatieve evaluaties, maar het corpus bevat ook een geval van mogelijk positieve evaluatie: ‘Anders sta je met je hoofd in de #metro #treinleven #HSL.’ Dit geval is, in zoverre dat op basis van de weinige corpusdata kan worden gezegd, afwijkend, ook omdat geen actie, maar een toestand wordt voorgesteld.
Referenties
Clark, H. H. (1996). Using language. Cambridge; New York: Cambridge University Press.
Ducrot, O. (1996). Slovenian Lectures: Argumentative Semantics. (I. Ž. Žagar, Ed.). Ljubljana: ISH.
Reuneker, A. (2016). Conditional use of prepositional phrases in Dutch: the case of zonder (‘without’). In: J. Audring & S. Lestrade (eds.), Linguistics in the Netherlands, 33. Amsterdam: John Benjamins, 121-134.
Smessaert, H., & W. Van Belle (2010). From manner expression to attitudinal discourse marker: The case of Dutch anders. In: A. Van linden, J.-C. Verstraete, & K. Davidse (eds.), Typological Studies in Language. Amsterdam: John Benjamins, 137-190.
Verhagen, A. (2005). Constructions of intersubjectivity. Discourse, syntax, and cognition. Oxford: Oxford University Press.
Berthold van Maris zegt
Prachtige foto !