Vandaag geeft Arie Verhagen zijn afscheidscollege als hoogleraar Taal, Cultuur en Cognitie aan de Universiteit Leiden. Toen hij vijf jaar geleden afscheid nam als hoogleraar Nederlandse Taalkunde kreeg hij “Aries netwerk. Een constructicon” aangeboden. Het boek als geheel en de 72 individuele columns zijn vanaf vandaag on-line te vinden. Deze week publiceren we hier elke dag een column uit het boek, vandaag die van Maaike Beliën.
‘Arie kwam aanlopen.’ Of zeg je ‘Arie kwam aangelopen?’ Dat kan allebei. Het hangt er gedeeltelijk van af waar je vandaan komt. Volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst hebben sprekers in het noorden van Nederland een voorkeur voor de infinitief, aanlopen, en sprekers in het zuiden van Nederland en in België voor het voltooid deelwoord, aangelopen.
Maar er lijkt ook een subtiel betekenisverschil te zijn. Met het voltooid deelwoord, aangelopen, klinkt de beweging wat meer afgerond dan met de infinitief, aanlopen. Ebeling (2006: 418) zegt over vergelijkbare voorbeelden dat met het voltooid deelwoord het ‘arriveren’ wordt geactiveerd, en met de infinitief het ‘onderweg zijn’ (zie ook Honselaar 2010; Beliën 2016).
Nog los hiervan is de betekenis van dit soort zinnetjes al behoorlijk complex. ‘Arie kwam aanlopen’: slechts drie woorden, maar we moeten ons heel wat voorstellen om de volledige betekenis te begrijpen. Te beginnen met Arie natuurlijk, maar dat complexe concept laat ik voor het gemak aan de lezer zelf over.
Komen drukt uit dat iemand beweegt in de richting van een gezichtspunt. Dat kan de positie van de spreker zijn (‘Ah, daar komt Arie al aanlopen!’), maar ook een ander punt dat centraal staat op het moment van de uiting, zoals de positie van de verdachte in het volgende verslag: ‘Toen Van ‘t H. vertelde dat hij zijn kinderen al drie maanden niet had gezien, brak zijn stem en kwam de raadsman aansnellen met een glas water’ (de Volkskrant, 28 mei 2015).
Hoe er bewogen wordt, beschrijft het werkwoord dat volgt op aan-. Dat kan een bewegingswerkwoord zijn, zoals lopen of huppelen, maar ook een werkwoord dat een ander soort ‘gedrag’ uitdrukt, zoals kwispelen of ratelen:
(1) Een groep schoolkinderen kwam aangehuppeld (Gisa Klonne, Verzwegen moeder)
(2) Een ridgeback kwam aangekwispeld (Adriaan van Dis, Tikkop)
(3) Vóór de deur, die open stond, kwam een straatorgel aangerateld (Cyriel Buysse, Verzameld werk)
Verder is de constructie ‘duratief’: of nu het voltooid deelwoord of de infinitief wordt gebruikt, de beweging wordt voorgesteld als zich voltrekkend (Booij & Audring 2007, Honselaar 2010, Beliën 2016). De verleden tijd van kwam in de zinnen hierboven, bijvoorbeeld, verwijst steeds naar een moment in het verleden dat een ‘intern perspectief’ biedt op de beweging: die is op dat moment aan de gang.
Wat aan– bijdraagt aan de constructie, tot slot, is niet eenvoudig te vatten. De Van Dale (12e druk, 1995) beschrijft deze gebruikswijze van aan– apart, als ‘op de door het grondwoord genoemde wijze naderen (alleen in de vorm van het infinitief of het voltooid deelwoord gebruikt, in combinatie met komen)’. Booij en Audring (2007) wijzen erop dat de werkwoorden met aan– niet buiten deze constructie voorkomen (cf. Ebeling 2006): ‘Arie liep aan’, bijvoorbeeld, is een rare zin, net als ‘Een straatorgel ratelde aan.’
Al met al, een prachtig voorbeeld van een constructie. Met twee vaste elementen, komen en aan-, en twee ‘lege’ slots: het onderwerp en het werkwoord dat volgt op aan-. En samen beschrijven die een ‘bewegingsgebeurtenis’ in allerlei facetten: duratief, met een bepaalde wijze van bewegen, en in de richting van een contextueel te begrijpen gezichtspunt.
Referenties
Beliën, Maaike (2016). Exploring semantic differences in syntactic variation: Dutch komen (‘come’) with a past participle or an infinitive. In: Anne Bannink & Wim Honselaar (red.), From variation to iconicity: Festschrift for Olga Fischer. Amsterdam: Pegasus, 17-32.
Booij, Geert & Jenny Audring (2007). Uitgezwaaid en aangezwaaid: Morfologische en syntactische participiumconstructies. Nederlandse Taalkunde 12, 52-62.
Ebeling, Carl L. (2006). Semiotaxis: Over theoretische en Nederlandse syntaxis. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Honselaar, Wim (2010). The infinitive or the past participle with the verb KOMEN in Dutch: variation or opposition? In: J. Chojak, T. Korpysz & K. Waszakowa (red.), Człowiek. Słowo. Swiat. Warschau: Wydawnictwo Uniwersitetu Warszawskiego, 316-325.
klaas zegt
“…werkwoorden met aan– niet buiten deze constructie voorkomen”
uitzondering: ‘aanvallen’ (de vijand viel aan)
Peter-Arno Coppen zegt
Het gaat om werkwoorden met de betekenis ‘‘op de door het grondwoord genoemde wijze naderen”. ‘Aanvallen’ betekent niet “op een vallende wijze naderen”.
Marc van Oostendorp zegt
Aanvallen is als aanvliegen.
klaas zegt
Gelukkig trekken schrijvers zich nergens wat van aan: Tip Marugg, “De morgen loeit weer aan”