Sagen kunnen zich aan bepaalde plekken en landschappen hechten. Ze bezielen als het ware de geografie. Het vertellen over dit immaterieel erfgoed legt een onzichtbare landschapsdimensie bloot – die van de lokale verbeelding en plekherinnering. Björn Broekert, student Bos- en Natuurbeheer bij Van Hall Larenstein in Velp, deed in opdracht van netwerkorganisatie Veluwe-op-1 onderzoek naar sagen in het Noord-Veluwse landschap. Hij liet tevens zien hoe deze landschapsdimensie ontsloten kan worden in een recreatief concept. Eindresultaat van het project is het ontwerp voor een fietsroute, waarbij de recreant locatiespecifieke sagen in het landschap kan beleven.
Het onzichtbare landschap
We leren een plek beter kennen wanneer we ons kunnen inleven in de lokale verbeelding. De combinatie van bezienswaardigheden en verhalen geeft ons het zogeheten plekgevoel (‘sense of place’; Walter 1988, Ryden 1993). Dit ‘onzichtbare landschap’ is een hele eigen wereld van diepe en subtiele betekenissen die bij uitstek ‘in kaart gebracht’ kan worden met woorden.
De betekenis van een plek voor de mensen die zich eraan hechten wordt gevat in de verhalen die zij erover vertellen, de elementen die de verhalen omvatten en de gebeurtenissen die er plaats hebben gevonden (Ryden 1993). De elementen die plekken van persoonlijke of gemeenschappelijke betekenis voorzien, komen terecht in cognitieve, denkbeeldige kaarten of ‘mental maps’ – een soort mentale kleerhangers voor herinneringen. Hierin fungeren ze als katalysatoren voor woorden: ‘dit is hier gebeurd,’ ‘bij deze plekken moet je wegblijven’ enzovoort (Downs & Stea 1977, Bunkše 1978).
Niet zelden spelen plekken in het landschap een concrete rol in sagen; als plaatsen van handeling, om het verhaal meer echtheid te verlenen of als de woonplaatsen en leefsferen van de actoren in deze verhalen. De plekken in het landschap waar volksverhalen aan zijn gebonden zijn in dat geval vaak voorzien van een daaraan gerelateerde toponymie. Sommige van die namen komen op meerdere plekken in Nederland voor, zoals duivelsbergen en kattengaten. De verhalen die achter deze landvormen schuilen zijn vaak deels van plek tot plek verwisselbaar (Schuyf 1999). Talrijk zijn echter ook de met volksgeloof samenhangende toponiemen die endemisch zijn voor de plek; op de Noord-Veluwe zijn het Solsche Gat of het Eibertjespad hier voorbeelden van. Plekken van een naam voorzien is een manier voor het ordenen van onze ideeën over de wereld om ons heen. De naam an sich vormt een krachtige link tussen mens en plaats en symboliseert de geschiedenis en betekenis van een plek (Williams & Stewart 1998).
Veluwse sagen gelokaliseerd
Aanleiding voor het Veluwse sagenonderzoek was een opgave binnen netwerkorganisatie Veluwe-op-1: hoe kan het belevingspotentieel van de Veluwse geschiedenis beter ontsloten en benut worden? Beoogd eindproduct was een route die bezoekers langs Veluwse sagen zou leiden. Het projectgebied omvat de gemeenten Apeldoorn, Ermelo, Epe, Putten en Nunspeet, samen gedoopt tot belevingsgebied Veluws Verleden. Een speurtocht naar alle sagenbundels die iets te maken hadden met het grondgebied van deze vijf gemeenten werd ingezet en leverde in totaal 17 naslagwerken op. Het betreft hier titels van de hand van Gazenbeek, Sinninghe en Van de Wall Perné, maar ook Gelderse volksalmanakken en boeken van minder bekende verzamelaars. Al deze werken werden grondig uitgekamd op verwijzingen naar plekken binnen het projectgebied. Hierbij golden de criteria dat het verhaal haar oorsprong moet vinden in een plaats binnen de deelnemende gemeenten, of dat een plaats binnen de deelnemende gemeenten in het verhaal voorkomt als plek van handeling.
In totaal 83 sagen bleven er na deze selectie over. Er was onderscheid te maken tussen zestien onderwerpen waar het in deze sagen om ging: vuurmannen, spoken, heiligschennis, schatten, spookdieren, dwaallichten, reuzen, weerwolven, aardmannen, klokputten, witte wieven, juffers en luchtgeesten, zeemeerminnen (sagen van de oude Zuiderzeekust), hekserij en duivelswerk, ‘veurschiensels’ (voorgezichten), verdwenen of verplaatste gebouwen en gesneuvelden, vermoorden, zelfmoordenaars en andere wedergangers (revenanten). Deze indeling is gebaseerd op de (inmiddels wel verouderde) classificatie die Sinninghe in zijn sagenboeken hanteerde, hier en daar aangevuld of samengevoegd op basis van eigen bevindingen. Bij een aantal sagen is er sprake van overlap in onderwerp. In dit geval is simpelweg uitgegaan van de dominante thematiek of actoren in het verhaal.
Voor iedere sage werd uiteindelijk de exacte locatie uitgezocht, om deze te kunnen verwerken in een kaart. Om dat voor elkaar te krijgen, werden zoveel mogelijk versies en vermeldingen van de desbetreffende sage verzameld. In sommige gevallen vergde het weinig zoekwerk om de plek terug te vinden, als deze vandaag de dag nog bestaat of zelfs nog dezelfde naam draagt als in de bron. In de meeste gevallen leidden de optekeningen echter naar onderzoek binnen online toegankelijke archieven (van bijvoorbeeld historische molens en boerderijen), historisch en modern kaartmateriaal en gedigitaliseerde bronnen uit de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren en Delpher. Voor 55 verhalen was het mogelijk ze te koppelen aan specifieke coördinaten. Voor de overige 28 sagen bleek het slechts mogelijk ze toe te kennen aan een breder gebied: een buurtschap of stadsdeel bijvoorbeeld, een bos- of heidegebiedje of beek. Binnen het kaartensysteem GIS werden metadata gekoppeld aan iedere sage: de naam van de sage, plaats en gemeente, onderwerp, locatie(a)specificiteit en (vroegste) bron.
Dit alles leverde bovenstaande sagenkaart op. Het was nu mogelijk om de samenhang tussen ruimtelijke indeling en de verspreiding van sagen inzichtelijk te krijgen. Hier kunnen we onderscheid maken in de sferen woeste gronden en onland (doelend op wat ooit zou hebben geteld als de periferie: bos, heide, moeras et cetera), agrarisch gebied/buurtschap en stedelijk- en dorpsgebied.
Cultuurfilosoof Ton Lemaire (1970) verdeelt de traditionele agrarische ruimte ruwweg in drie sferen of stroken. Ten eerste was er het centrum van de bewoning, met de meeste huizen en de kerk. Vervolgens lag daaromheen het gebied van akkers en weidegronden, en tot slot kwam men in de periferie: de onbewoonde woeste gronden. Wilde men vroeger van het ene dorp naar het andere, dan passeerde men na het verlaten van het veilige huis en centrum de akkers en weiden, vervolgens de strook van bos, heide en woeste grond, om vervolgens via de weiden en akkers weer in de woonkern te geraken. De wezens uit het volksgeloof verblijven met zekere regelmaat in deze woeste, ongecultiveerde strook: dit is de ruimte waar de invloed van het centrum, de cultuur, het zwakst is. Hier kon het volgens de verhalen die ontstonden gruwelijk spoken.
Gebaseerd op een topografische kaart uit 1850 blijkt 41% van de sagenlocaties binnen de categorie woeste grond te vallen, 49% in het landbouwgebied en 10% binnen het urbane gebied. Dat de meerderheid van de sagen uit het plattelandsgebied komt en niet van de woeste grond valt mogelijk te verklaren uit het feit dat men in de laatstgenoemde sfeer nou eenmaal niet graag kwam. Zeker na zonsondergang had niemand hier wat te zoeken. Verhalen ontstonden dan juist in het tussengebied waar de invloed van de bespookte woeste gronden nog voelbaar was, maar met huis en haard binnen bereik.
Binnen de woeste gronden zijn sagen over hekserij en duivelswerk het meest vertegenwoordigd. Ditzelfde geldt voor urbaan gebied. Het verschil hierin is dat het in het buitengebied gaat om plekken (vaak kuilen en heuvels) waar heksen samen zouden komen, en het in stedelijk gebied gaat over heksen en duivelbanners zelf. Uit het akker- en weidegebied stammen voornamelijk sagen over witte wieven en juffers.
Opvallend is ook dat een aantal sagen samen clusters lijken te vormen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat bewoners altijd dezelfde routes van dorp naar dorp namen en op dezelfde plekken verschijningen meenden te zien of dat markante plekken op de route aanleiding waren voor het ontstaan van verhalen.
Om vanuit deze gelokaliseerde sagen tot een fietsroute te komen werd door middel van interviews een lijst van criteria opgesteld. Factoren als lengte, voorzieningen, gebruik van bestaande fietsknooppunten en landschappelijke afwisseling waren sturend, waarbij gepoogd werd sagenclusters criteriumvolgend met elkaar te verbinden. Op deze manier is een fietsroute gemaakt die vanaf landgoed Schovenhorst in Putten zo’n 50 kilometer een divers palet aan Noord-Veluwse landschappen, dorpen en buurtschappen doorsnijdt. Tien sagen worden hierbij gepasseerd, waarbij ook het palet aan sagentypen zeer divers is (zie de cursieve tekst):
1. De dansende bomen
Hekserij en duivelswerk
2. Het verzonken klooster van het Solsche Gat
Klokputten
3. Verbrande Berend
Vuurmannen
4. De zwarte vrouw van Staverden
Witte wieven, juffers en andere luchtgeesten
5. De Hooge Duvel
Weerwolven
6. Het Ruitergat
Dwaallichten
7. Van de Aardmansberg en de Echoput
Aardmannen
8. Het ontstaan van het Uddeler- en Bleeke Meer
Reuzen
9. De begrafenis van de majoor
Veurschiensels (voorgezichten)
10. De ruiter zonder hoofd van het Huinerveld
Gesneuvelden, vermoorden, zelfmoordenaars en andere wedergangers
De sagen zijn binnen deze route beleefbaar te maken met (een combinatie van) QR-codes met ‘web based apps’, routeapplicaties, een audiotour, bebording en de fysieke (papieren) routebeschrijving.
Belevingspotentie
De Veluwse sagen zijn uniek immaterieel erfgoed. Vanuit recreatieperspectief zijn deze verhalen een verrijking van het huidige aanbod. Bovendien kunnen ze, als narratieve rode draad die door het hele gebied loopt, samenhang tussen nu nog losstaande initiatieven verschaffen. Naast het beschreven routevoorstel bieden ze door hun veelvormigheid en historische gelaagdheid een breed scala aan mogelijkheden om ondernemerschap, educatie en de geschiedenis van het landschap met elkaar te verweven. Denk aan spooktochten, openluchttheater, landschapskunst, sagengerelateerde consumpties bij horecaondernemingen, tentoonstellingen in musea en bezoekerscentra, vertelavonden op landgoederen, thematische streekproducten en markten. De sage staat bol van potentie, wachtende om zich vanuit boeken en archieven met de stoffelijke wereld te mengen. Om weer verbonden te worden met de plekken die zij tracht te bezielen, bespoken en verklaren en in tastbare, prikkelende ervaringen te worden verpakt. Een uitgelezen kans om heden en verleden met elkaar te verbinden, zeker op de Veluwe.
Bronnen
Broekert, B. (2021). Veluwe Sagenland. Folkloristische tocht door een Veluws verleden. Velp: Hogeschool Van Hall Larenstein.
Bunkše, E. (1978). Commoner Attitudes towards Landscape and Nature. Annals of the Association of American Geographers 68, (p. 556).
Downs, R., & Stea, D. (1977). Maps in Minds. Reflections on Cognitive Mapping. New York: Harper & Row.
Lemaire, T. (1970). Filosofie van het landschap. Bilthoven: Uitgeverij Ambo.
Ryden, K. (1993). Mapping the Invisible Landscape: Folklore, Writing and the Sense of Place. Iowa: University of Iowa Press.
Schuyf, J. (1999). Over dansende katten en spinnende juffers: volksverhalen over landschapselementen uit de Middeleeuwen. In J. Kolen, & T. Lemaire, Landschap in meervoud. Perspectieven op het Nederlandse landschap in de 20ste/21ste eeuw (pp. 327-340). Utrecht: Uitgeverij Jan van Erkel.
Walter, E. (1988). Placeways: a Theory of the Human Environment. Chapel Hill: University of North Carolina Press.
Williams, D., & Stewart, S. (1998). Sense of Place: An Elusive Concept That is Finding a Home in Ecosystem Management. Journal of Forestry, Volume 96, Issue 5, (pp. 18-23).
Jan Boon zegt
En waar is deze interessante publicatie te verkrijgen?
Mediatheek zegt
Het verslag is te lezen op: https://www.greeni.nl/iguana/www.main.cls?surl=greenisearch#RecordId=2.148755
Jan Boon zegt
Tnx! 🙂