Zo’n twintig jaar geleden – in het studiejaar 2002-2003 om precies te zijn – is aan Nederlandse universiteiten en hogescholen de bachelor-masterstructuur ingevoerd. Het voornaamste voordeel daarvan was dat een groot aantal Europese landen in het hoger onderwijs een vergelijkbaar systeem hanteerde. Als je na een vierjarige opleiding in het hbo of na een driejarige opleiding aan een universiteit afstudeert, mag je jezelf sindsdien tooien met de internationale graad van Bachelor. Na een universitaire bacheloropleiding kun je nog één of twee jaar verder studeren om de graad van Master te halen. Die titel suggereert dat je het hoogst haalbare niveau hebt bereikt. Denk maar aan het gildesysteem waarbij iemand begint als leerling, dan gezel en tot slot meester wordt. Maar anders dan de naam master doet vermoeden kun je nog een trede hoger komen op de academische ladder door te promoveren.
Zelf ben ik afgestudeerd in 1991. Vanaf dat moment mocht ik mezelf doctorandus noemen. Dit woord is ontleend aan middeleeuws Latijn doctorandus ‘hij die doctor zal worden’. Het is een afleiding van het werkwoord doctorare, ‘de graad van doctor toekennen’. Eigenlijk gaf de titel doctorandus alleen aan dat de drager ervan het recht had om te gaan promoveren. In België is die betekenis van doctorandus de enige gebruikte, in Nederland was dat eerst ook het geval maar vanaf het begin van de twintigste eeuw tot aan het begin van de eenentwintigste eeuw duidt men er in Nederland elke afgestudeerde universitaire student mee aan.
De meeste afgestudeerden sloten met die titel hun universitaire opleiding af en gingen aan het werk. Ik behoorde tot de gelukkigen die een promotieplaats wisten te bemachtigen. Als assistent-in-opleiding (aio) kreeg ik een vierjarige aanstelling om me voor te bereiden op die promotie. Gedurende die periode moest ik in het begin een aantal colleges volgen en later zelf enkele werkcolleges verzorgen. Mijn voornaamste taak bestond echter uit het schrijven van een proefschrift, want doctor word je pas na een openbare verdediging van dat boek.
Schrijftaal
Wat is de etymologie van proefschrift en sinds wanneer gebruiken we dat woord? Het woord ontbreekt op etymologiebank.nl, maar het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) heeft er wel een lemma aan gewijd. Volgens dat woordenboek is het een samenstelling – erg ingewikkeld is het niet – van proef en schrift. Het wordt omschreven als een ‘opstel, verhandeling als proeve, inzonderheid in de verbinding academisch proefschrift: verhandeling over een wetenschappelijk onderwerp, waarop aan een doctorandus (-a) de titel van doctor wordt verleend’. Opvallend is dat volgens dit uit 1941 daterende artikel het gebruik van proefschrift hoofdzakelijk beperkt blijft tot de schrijftaal: ‘(bv. op het titelblad van zulk een geschrift)’. In gesproken taal zou het woord dissertatie gebruikelijker zijn.
Het oudste citaat uit het WNT met proefschrift in deze betekenis dateert van 1855. Met behulp van het internet is het tegenwoordig niet zo moeilijk meer om oudere citaten te vinden. Delpher herbergt in de historische kranten verschillende oudere bewijsplaatsen, vooral in de combinatie academisch proefschrift. De Bredaschecourant vermeldt het bijvoorbeeld al op 14 juli 1833, meer dan twintig jaar eerder dan de oudste aanhaling uit het WNT.
Hollandsch
Tot halverwege de negentiende eeuw werden proefschriften uitsluitend in het Latijn geschreven, maar rond het midden van die eeuw kwam daar langzaam verandering in. De Nederlander: nieuwe Utrechtsche courant van 4 november 1848 meldt dat op 31 oktober 1848 aan de Utrechtse Hogeschool – voor zover men kon nagaan – E. van Voorthuizen als eerste tot doctor in de rechten was gepromoveerd op een in het Nederlands (‘Hollandsch’) geschreven proefschrift. Omdat het onderwerp – ‘de directe belastingen, inzonderheid die op de inkomsten’ – niet geschikt werd geacht om er in het Latijn over te schrijven, hoefde de promovendus niet aan deze verplichting te voldoen. Voor andere kandidaten die een doctoraat wensten te verkrijgen, bleef die eis aan de Utrechtse hogeschool wel degelijk bestaan. Zo promoveerde de heer P.R. van den Berg op 6 februari 1849 op stellingen tot doctor in de rechten, omdat het hem niet toegestaan werd zijn in het Nederlands geschreven proefschrift te verdedigen. Pas in het ‘Ontwerp van wet op het hooger onderwijs’, waarvan de Nieuwe Rotterdamsche Courant op 3 december 1849 melding maakt, wordt voorgesteld dat de academische graad van doctor kan worden verkregen door de verdediging van ‘een in de Latijnsche of Nederduitsche [‘Nederlandse’] taal opgesteld proefschrift’.
Mooi geschreven
In de betekenis ‘dissertatie’ geeft het WNT als oudste voorkomen van proefschrift – zoals gezegd – een citaat uit 1855. Nadrukkelijk zeg ik in deze betekenis want in een andere zin komt het meervoudige proefschriften in dat woordenboek al voor in een citaat uit 1810. Bij de opnoemer toonschrift (onder toonen) lezen we:
Wilt gij, ter aanmoediging van den schrijflust, de toon- of proefschriften der kinderen in de school ophangen, dan moet gij daarbij niet zoo zeer derzelver fraaiheid, als wel de vlijt in aanmerking nemen, welke zij in het schrijven betoond hebben, Handl. Schoolleeraars t. platten Lande 3, 120 [1810].
Het verouderde woord toonschrift verwijst hier naar een ‘in schoonschrift uitgeschreven tekst’. Met de huidige betekenis ‘schrijfboek’ heeft het woorddeel schrift niets uit te staan. Vaak ging het om een enkel vel fraai beschreven papier, zoals blijkt uit dit citaat van 1833 uit Jacob van Lenneps Romantische werken:
Daarnaast hingen de kleederen des Barons en een fraai schoonschrift van omstreeks een voet in ’t vierkant, met houten lijst en snijwerk van anderhalf voet breedte en dikte, welk schoonschrift den naam des Barons voorstelde in figuren, alsmede het wapen van Sonheuvel,
Met een toonschrift kon iemand – bijvoorbeeld een leerling – laten zien (‘tonen’) dat hij het schoonschrijven machtig was. Hiervoor was in Vlaanderen en in Noord-Brabant ook het woord toon (en exempel) in zwang. Aanvankelijk betekende toon alleen ‘schrijfvoorbeeld’ – het voorschrift waarnaar kinderen in de scholen leerden schrijven – maar later verschoof de betekenis naar ‘proeve van schoonschrift’. Dit maakt het aannemelijk dat proefschrift in de handleiding voor de schoolleraren op het platteland een synoniem is van toonschrift. Proef betekent dan ‘bewijsstuk’ of ‘stoffelijk blijk’ (WNT, s.v. PROEF, I, 3). Voor leerlingen was het van belang hun beste beentje voor te zetten bij het maken van een dergelijk proefschrift. Op basis daarvan werd het rangnummer in de klas van een school bepaald, aldus Kuipers in het Geïllustreerd Woordenboek der Nederlandsche Taal (1901).
Proefschrift in de zin van ‘toonschrift’ is dus samengesteld uit de woorden proef ‘bewijsstuk’ en schrift ‘wijze van schrijven’. Is dat woord in de combinatie academisch proefschrift van dezelfde oorsprong? Ik geloof van niet. Proefschrift in de zin van ‘dissertatie’ bestaat weliswaar uit dezelfde woorden maar de betekenissen van proef en schrift verschillen. Het eerste deel beduidt hier een ‘verhandeling of probeersel waardoor een geleerde of een kunstenaar de mate van zijn kunnen toont’, terwijl het tweede deel ‘geschrift’ betekent. Het zou mij niet verbazen als het tweede proefschrift een leenvertaling is uit het Duits. Het woord Probeschrift komt daarin al sinds het eind van de achttiende eeuw voor (Grimm, Deutsches Wörterbuch).
Dissertatie
Hierboven hebben we gezien dat volgens het WNT dissertatie in de dagelijkse taal het gebruikelijke woord zou zijn voor het schrijftalige proefschrift. Tegenwoordig is dat niet langer het geval. Volgens mij worden de woorden proefschrift en dissertatie tegenwoordig naast elkaar gebruikt. Sterker nog, ik geloof dat nu juist de term proefschrift gangbaarder is, ook in academische kringen. In de recentste versie van de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek spreekt men in artikel 17.8 uitsluitend over proefschrift, niet over dissertatie.
Het woord dissertatie heeft het Nederlands ontleend aan het Latijnse dissertatio of het Franse dissertation. De oudste, niet zo gewone betekenis was die van ‘beschouwing’ of ‘uiteenzetting’. Het WNT geeft daarvan als oudste bewijsplaats een citaat uit de Historie van den heer Willem Leevend (1784-1785) van Betje Wolff en Aagje Deken. Maar ruim honderd jaar eerder werd het ook al gebruikt. Via de kranten in Delpher kwam ik het woord in de Oprechte Haerlemsche Courant van 29 september 1671 een aankondiging tegen van het volgende boek van Simon Oomius: Dissertatie van de onderwijsingen in de practycke der godgeleerdheid. En Boeken Google levert via Delpher zelfs een titel op uit 1648. In dat jaar werd Bern. Altings dissertatie, of-men moge schryven van Republycquen? gepubliceerd.
De tweede, dan meer gebruikelijke, zin van dissertatie die het WNT onderscheidt, was ‘academisch proefschrift’. Ook in deze betekenis fungeert een citaat van Wolff en Deken als oudste bewijsplaats, maar nu uit de Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut (1793-1796):
Een dier snaaken die … door behulp van eenige ducaaten en eene betaalde dissertatie, het doctoraat ontving
Op andere, oudere betekenissen dan deze twee uit het WNT ga ik hier verder niet in. Voor een beknopt overzicht van de betekenisontwikkeling van dissertatie in het Nederlands verwijs ik graag naar het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (zie etymologiebank).
Voor een promovendus zal het niet uitmaken of het boek dat hij in het openbaar verdedigt tijdens de promotieplechtigheid een proefschrift of een dissertatie wordt genoemd. De enige twee woorden die er dan echt toe doen zijn: Hora est!
Ton van der Wouden zegt
In Groningen luidt dat verlossende woord “hora finita”
Willem Huberts zegt
Een (wellicht) onbekendere betekenis van de term ‘proefschrift’ vond ik in het kader van mijn biografisch onderzoek naar de priester-publicist Wouter Lutkie. Op 13 november 1926 schreef deze in een brief: ‘Binnenkort vertrek ik naar Rome, om daar eenige maanden te studeeren voor, nu ja, laten we zeggen, voor een proefschrift.’ Het blijft onduidelijk waarom hij toen en daar de term ‘proefschrift’ gebruikte. Het lijkt onwaarschijnlijk dat Lutkie de indruk wilde wekken bezig te zijn aan een academische dissertatie; zichzelf gewichtiger maken dan hij was lag niet in zijn aard. Misschien gebruikte Lutkie deze term in de betekenis van ‘proeve’: verhandeling of probeersel waardoor een geleerde of kunstenaar de mate van zijn kunnen toont. (Van Dale VII, 1950, p. 1427).