Soms wordt het werk van een schrijver opgehangen aan één citaat, als ware het een slogan. En een enkele maal is het een citaat waarin de schrijver zegt aan welke eisen literatuur moet voldoen. Het gebeurde Willem Kloos met zijn ‘poëzie is de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’ en het overkwam ook Willem Frederik Hermans met de diens mussen-definitie van de ‘klassieke roman’ in het essay ‘Experimentele romans’ uit 1958:
Ik versta daaronder een roman waarin het thema volledig is verwerkt in een verhaal, waarin een idee wordt uitgedrukt door middel van handelingen, waarin de optredende personages desnoods eerder personificaties zijn dan psychologische portretten. Een roman waarin alles wat gebeurt en alles wat beschreven wordt, doelgericht is: waarin bij wijze van spreken geen mus van het dak valt, zonder dat het een gevolg heeft en waarin dit alleen geen gevolg mag hebben, wanneer het de bedoeling van de auteur geweest is, te betogen dàt het in zijn wereld geen gevolg heeft als er mussen van daken vallen.
Maar dan alleen.
Almacht
Van deze definitie is vooral de tweede zin – over de mussen – aangeslagen, vermoedelijk omdat de definitie daarin op de spits wordt gedreven: àlles moet kloppen, zelfs het geringste detail. Wie ‘Er valt geen mus van het dak’ intypt op google, krijgt naast verwijzingen naar Mattheüs 10:29, waarop de uitdrukking teruggaat, naar het verhaal ‘Een oude kennis’ van Hildebrand, dat met een variant van de uitdrukking opent, en naar klimatologische beschouwingen over hittegolven, ook enkele verwijzingen naar Hermans. En wie ‘Er valt geen mus van het dak w.f. hermans’ intikt, krijgt ontelbare verwijzingen naar het citaat: elf per bladzijde, vele bladzijden achtereen. Hermans’ poëticale mus zit dus stevig verankerd in wat we misschien het digitale collectieve geheugen mogen noemen. Toch geeft dit citaat maar gedeeltelijk weer waar het de schrijver om gaat.
Hermans’ opvatting dat elk detail in een roman functioneel dient te zijn, is nogal directief geformuleerd. Het één volgt dwingend op het andere: thema > verhaal > idee > handelingen > personages. Het is het dictaat van een perfectionist: geen losse eindjes, geen enkel gemis en geen enkele overtolligheid. Vanuit de lezer gezien heeft zo’n romanopvatting dan ook iets despotisch’. Het mussenfragment uit het Evangelie van Mattheus, waarnaar Hermans’ definitie verwijst, gaat niet voor niks over de almacht van God. (Jezus zegt daar tot zijn volgelingen: Wat kosten twee mussen? Zo goed als niets. Maar er valt er niet één dood neer als jullie Vader het niet wil.) Volgens deze definitie is de roman een door een hogere macht strak afgestelde betekenismachine, waaraan de lezer geheel onderworpen is. Alles of niets, zwart of wit. Denk erom! (Maar dan alleen.)
Vehikel
Maar je zou ook kunnen zeggen dat dit literaire machtsvertoon het schild is waarachter een wantrouwige, om niet te zeggen argwanende schrijver zich verbergt. De betekenis van een roman wordt er immers in voorgesteld als een som die de schrijver de lezer opgeeft en waarvan de uitkomst bij voorbaat vaststaat. Ondanks de Bijbelse toespeling op goddelijke almacht lijkt de schrijver bang te zijn dat de lezer iets uit zijn roman zal halen wat hij er niet precies zó heeft ingestopt. Als een roman werkelijk volgens dit recept geschreven zou worden, zou hij niets meer te raden overlaten. Je kunt je afvragen, of dat eigenlijk nog wel literatuur zou zijn. En ook of het niet een beetje vreemd is dat uitgerekend dit mussen-citaat zoveel opgang heeft gemaakt.
De context van het citaat zet het in een ander licht. Twee regels verderop voegt Hermans er namelijk aan toe: ‘De dingen die in het dagelijks leven gebeuren, zijn immers grotendeels niet doelgericht, of als ze doelgericht zijn, wordt het doel in negen van die tien gevallen niet bereikt.’ Hermans’ ‘klassieke roman’ is dus een opzettelijk sterk afwijkende beschrijving van wat feitelijk het geval is.
Nu zou je elke beschrijving van de werkelijkheid afwijkend kunnen noemen – simpelweg omdat geen beschrijving met de werkelijkheid samenvalt. Elke beschrijving die de bedoeling heeft de werkelijkheid te spiegelen, bespiegelt deze ook altijd, onwillekeurig of welbewust. De spanning tussen spiegeling en bespiegeling maakt de roman tot een inherent ironisch medium. En als die spanning niet alleen vanzelf werkzaam is, zoals bij elke roman, maar ook nog eens maximaal wordt opgevoerd, zoals in het het mussenrecept gebeurt, wordt de ironie sarcastisch. Je kunt Hermans’ romandefinitie in plaats van argwanend dus beter ironisch of sarcastisch noemen. De roman als vehikel om door middel van flinke discrepantie iets aan het licht te brengen, wat zich op geen andere wijze tot uitdrukking laat brengen.
Evenredigheid
Pas als je de ironie in Hermans’ mussenrecept in rekening brengt, komt er reliëf in zijn romanopvatting. Dat wordt duidelijk in het essay ‘Antipathieke romanpersonages’ uit 1960, waarin de schrijver zijn romanopvatting toelicht. Dit is een veel genuanceerder en daardoor meteen veel moelijker essay, reden waarom het zijn weg naar het collectieve literaire geheugen nauwelijks heeft gevonden, in tegenstelling tot het uit oneliners opgebouwde ‘Experimentele romans’, dat eigenlijk meer een boutade is dan een essay. (Beide zijn te vinden in Het sadistisch universum.)
In ‘Antipathieke romanpersonages’ is Hermans er eens goed voor gaan zitten. Hij beweert er dat het hem in een roman niet gaat om controle, maar om controleverlies. In een roman probeert hij juist datgene te vangen wat aan iedereen (en dus ook hemzelf) ontsnapt, datgene wat niet functioneel of berekenbaar is, maar op een verontrustende manier onbewust blijft. Weg met de almacht: de roman moet het gat in ieders ziel niet afsluiten maar juist openhouden, hoe onverdraaglijk het resultaat ook mag zijn. ‘Alleen dan is het voor een schrijver de moeite waard geschreven te hebben, als hij de zekerheid heeft hardop uit te spreken, wat zijn publiek wel geweten heeft, maar altijd heeft verzwegen; wat het gedroomd heeft, maar bij het ontwaken verdrongen’ is een oneliner uit dit complexe betoog. Niet de veiligheid van het doelmatige, maar een open oog voor de afgrond. Hermans geeft er aan dat de schrijver zich geenszins almachtig boven de lezer verheft: ze zitten namelijk in hetzelfde schuitje, aangezien ze beiden in den blinde tasten. Tussen de lezer en de schrijver bestaat volgens Hermans zelfs ‘een diepverborgen solidariteit’. Maar omdat beiden zich in een roman tezamen ‘achter borden Verboden Toegang’ begeven, is dat een solidariteit-in-het-negatieve: ‘een solidariteit niet alleen op wederzijdse haat gebaseerd, maar ook op overeenkomstige zelfhaat’. Haat en zelfhaat lijken niet te passen bij zoiets als solidariteit, maar in Hermans’ wereld zijn mensen gespleten wezens, die zich van de eigen en andermans’ gespletenheid al te zeer bewust zijn, reden waarom juist (zelf)haat solidariserend werkt. En hoe verhouden schrijver en lezer zich dan in deze bijzondere lotsverbondenheid? Een andere oneliner uit het essay: ‘De lezer haat in de schrijver zichzelf, de schrijver haat zichzelf in zijn personages’. Evenredigheid dus, zij het onder een somber gesternte.
Recht voor z’n raap
Twee uitersten worden in deze poëtica op elkaar betrokken: in het ene essay presenteert Hermans de roman als een soeverein dictaat, in het andere als een deemoedige uitnodiging om samen af te dalen in het onbekende, waarbij hij niet verheelt dat hij een geen gids, maar een lotgenoot is, en bovendien een schrijver die ondanks al zijn pretenties perfect werk af te leveren de bekentenis doet: ‘Ik schrijf hoewel ik weet dat men alleen één woord schrijven kan door er tienduizend over te slaan’ om er uitdagend aan toe te voegen dat ‘geen enkele schrijver zijn papier waardig is’.
Het valt bij nader inzien dus nogal mee met het directieve karakter van Hermans’ romanopvatting. Maar toch… de nuance maakt het literaire machtsvertoon in de formulering van zijn ‘klassieke roman’ niet helemaal ongedaan. Ironie spaart ook de ironicus niet. Dat machtsvertoon mag dan ironisch zijn, van de weeromstuit onthult het wel degelijk iets tirannieks. De literaire krachtpatserij van zijn mussenrecept is ook het teken van de behoefte om daadwerkelijk te heersen, van de lust om wraak te nemen op de ondraaglijke pijn waaruit zijn schrijverschap ontstaan moet zijn. De formulering van zijn ‘klassieke roman’ is wel kras, maar onthult ook een haast oudtestamentische woede, in Hermans’ geval om de eenzaamheid van een gekwetst kind, dat dan ook stampvoetend rondloopt in al zijn verhalen, al dan niet als volwassene vermomd. Iets van die woede zal elke lezer herkennen.
In het autobiografische verhaal ‘De elektriseermachine van Wimshurst’ noemt de schrijver dit kind ‘deerniswekkend, maar toch ook wel aanbiddelijk’. Bij gelegenheid van Hermans’ honderdste geboortedag op 1 september jl. werd opnieuw duidelijk dat men de schrijver onverminderd bewondert om zijn literair vernuft, maar misschien is het vooral de nauwverholen beheersing van deze woede die zijn werk nog steeds zo respectabel maakt in een wereld waarin voortdurend geweld uitbarst, fysiek dan wel verbaal, omdat men alles liever recht voor z’n raap zegt dan als een spel met tegenstellingen.
rhcdg zegt
Mooi stuk! Grappig heb ik altijd gevonden dat Hermans zelf niet alleen romans volgens het klassieke recept schreef, maar ook twee experimentele romans. Of worden die alleen zo genoemd en zitten die misschien nog veel hechter, veel ‘klassieker’ in elkaar?
Peter van Steen zegt
Boeiend!