Bedreigen en beloven
De parlementaire democratie in Nederland heeft een nieuw dieptepunt bereikt: voor het eerst in decennia heeft een Kamerlid een ander Kamerlid in de nationale vergaderzaal persoonlijk bedreigd. Althans, een FvD-Kamerlid voegde de D66’er Sjoerd Sjoerdsma toe: “Uw tijd komt nog wel, want er komen tribunalen.”
Er zijn dan altijd slimmerds die opmerken dat dit geen bedreiging is, want je mag toch wel iemand voor het gerecht dagen, kom nu toch! Gelooft Sjoerd Sjoerdsma soms niet in de rechtsstaat, dat hij weigert voor een tribunaal te verschijnen? Bovendien, die man van de FvD zei toch niet ‘ik bedreig u’?
Maar dat is een van de aspecten die bedreigingen anders maken dan beloften. Op het eerste gezicht lijken die werkwoorden op elkaar: de spreker zegt dat hij iets zal doen als de luisteraar iets doet of iets nalaat. Het verschil is natuurlijk dat een belofte gaat over iets dat de luisteraar waarschijnlijk aangenaam vindt, en een bedreiging iets benoemt dat hij juist liever niet ziet. Dat lijkt op het eerste gezicht het hele verschil.
Pistool
Maar er zijn er meer Een belofte kun je best expliciet maken. Je kunt zeggen “ik. beloof je honderd euro als je nu hier komt!” of “ik beloof dat ik ophoud met die nare praatjes”, maar het is ongebruikelijk om te zeggen “ik bedreig je met de dood als je mij geen honderd euro geeft!” In plaats daarvan zeg je in voorkomende gevallen eerder “Honderd euro of je gaat eraan!”, wat strikt genomen alleen maar een imperatief is. Beloften kun je natuurlijk ook impliciet laten (“Honderd euro als je nu ophoudt!”), maar bij bedreigingen is dat impliciet laten zo’n beetje de enige mogelijkheid.
Veel bedreigingen zijn zelfs nog veel implicieter. “Ik weet waar je dochter op school zit.” “Mooi huis heb je.” “Jij wilde toch volgend jaar promotie maken?” Zulke zinnen zijn vrijwel niet te interpreteren als beloften (‘ik ga rozen naar je dochter werpen’, ‘bij zo’n mooi huis past een fraaie auto’, ‘ik ga werken aan die promotie’).
Sterker nog, iemand bedreigen kun je ook non-verbaal doen, terwijl dat bij beloften veel moeilijker is. Er bestaat geen beloftetegenhanger van het paardenhoofd in bed. Je kunt iemand een pistool laten zien, en dan geldt dat vaak als een bedreiging, maar als je iemand een gouden ketting laat zien, geldt dat niet zo snel als een belofte, tenzij je er een aantal dingen omheen zegt. Je kunt, kortom, iemand bedreigen met een wapen, maar je kunt niet iemand beloven met een sieraad.
Wantrouwen
Nog een verschil tussen beloften en bedreigingen: aan de eerste word je meestal gehouden, aan de tweede niet. Als je zegt “een euro voor een kusje!” en je krijgt je kusje, kan iemand na gedane zaken komen vragen om die euro, maar als je zegt “als je mij een kus geeft, krijg je een klap!” zal na afloop niemand aandringen op die klap.
Bedreigingen zijn met dat alles veel lastiger te vangen dan beloften. Waarom dat zo is, is eigenlijk een beetje onduidelijk, het geldt voor zover ik weet ook niet alleen voor onze taal of onze cultuur.
Terug nu naar “Uw tijd komt nog wel, want er komen tribunalen.” Inderdaad is “ik daag u voor het gerecht!” ook een bedreiging – zelfs als je onschuldig bent, is het niet leuk om naar de rechter te moeten en dat is wat de spreker desalniettemin aankondigt. Maar het is waar dat deze bedreiging in de Kamer waarschijnlijk niet tot veel ophef zou leiden. In het algemeen bedreigen Kamerleden elkaar, net als gewone mensen, trouwens voortdurend: “Als de minister-president niet inbindt, steun ik de motie van wantrouwen!”
Gevulde koek
Alleen zijn dat bedreigingen die gaan over het functioneren als Kamerlid, niet over het persoonlijk leven. Wie voor een tribunaal verschijnt en naar de gevangenis moet, ondergaat dat wel als persoon. Bovendien gebruikte het FvD-lid het woord tribunalen, dat een niet-reguliere rechtsgang suggereert, waardoor de uitkomst in principe onzeker is (je weet niet welke regels er gevolgd worden). Het zinnetje ‘uw tijd komt nog wel’, dat de sfeer oproept van bijltjesdag, maakt deze zin tot regelrechte intimidatie. Alles in de context wijst erop dat het hier niet gaat om een belofte: Sjoerdsma zit niet te wachten op de tijd voor het tribunaal die hem te wachten staat. (In de context van het gevoerde debat zou het volkomen bizar zijn als de FvD’er Sjoerdsma ineens iets was gaan beloven: uw tijd komt nog wel, u wordt vrijgepleit!)
Wanneer je iemand iets in het vooruitzicht stelt, is er natuurlijk nog een derde mogelijkheid dan dat dit een dreigement of een belofte is: het kan een voorspelling zijn. Een verschil tussen een voorspelling en de andere twee is dat de voorspeller geen invloed heeft op de gang van zaken. Die suggestie wordt hier tegengewerkt door dat tribunalen: iemand zal die tribunalen moeten oprichten. Maar hier speelt ook weer het zinnetje ‘uw tijd komt nog wel’ een rol. Als voorspelling is dat zinnetje volkomen waardeloos. Ja, natuurlijk, ons aller tijd ‘komt nog wel’. Door het expliciet te zeggen, geef je er een extra lading aan. Het is moeilijk een context te bedenken waarin de zin “morgen komt de zon weer op” een neutrale voorspelling is.
In een discussie over argumenten horen geen persoonlijke bedreigingen, en trouwens ook geen persoonlijke beloftes (‘als u voor deze motie stemt, geef ik u een gevulde koek!’) Daarnaast lijkt het mij geen teken van democratische gezindheid om tribunalen aan te kondigen die een groot deel van het Nederlandse parlement zouden moeten berechten – maar dat valt dan buiten het bestek van de taalkunde.
Voor dit stukje gebruikte ik dit artikel van Antonio Blanco Salguiero.
erik harteveld zegt
Art 285 Sr beschrijft strafbare bedreiging summier maar eenduidig.
Daarbij zij het volgende opgemerkt:
Niet in alle gevallen kan het bezigen van bedreigende woorden worden aangemerkt als een bedreiging in de zin van artikel 285 Sr. Als we kijken naar de huidige jurisprudentie dan geldt als eis dat bekeken moet worden of een persoon zich in de context waarin de uitlatingen zijn gebezigd zich ook werkelijk bedreigd kan hebben gevoeld, maar ook of het echt de bedoeling was van de verdachte om de andere redelijke vrees aan te jagen.
Er komen helemaal geen tribunalen, er komt hooguit een parlementaire enquête. Als iemand tegen mij zou zeggen: ‘Uw tijd komt nog wel, er komen tribunalen’, dan zou ik in lachen uitbarsten vanwege de onnozele retorica. Misschien is het intimidatie, maar dat is wat anders dan bedreiging.
Voorts zal het kaf van het koren en de bokken van de schapen worden gescheiden
alvorens het lam met de leeuw zal weiden.
(Dat is een profetie, een categorie die MvO in zijn heldere betoog nog vergat. Daarvoor zal hem eeuwige blaam treffen!))
Wouter van der Land zegt
In de Tweede Kamer gelden niet de gewone regels voor een gesprek. Het komt bijvoorbeeld vaak voor dat bepaalde gevoelens overdreven of geveinsd worden. (in juni staan ze weer te barbecuen)
Bijkomende voorwaarden voor een geslaagd dreigement zijn dat het leed met enige waarschijnlijkheid toegebracht zou kunnen worden en dat het beoogde slachtoffer dat ook zo aanvoelt. Het leed in het ‘dreigement’ van de FvD’er is net zo min realistisch als iemand van de Christenunie die zegt: ‘Wacht maar totdat je voor Petrus verschijnt, dan zullen we eens zien wie er het laatst lacht.’ Het lijkt mij ook zeer wel mogelijk dat Sjoerdsma om politiek gewin doet alsof hij dit een heel erg dreigement vindt. Binnen de taalcultuur van het parlement gebeurt zoiets.
Marc van Oostendorp zegt
Het is natuurlijk wel degelijk dreigement. Je kunt je schouders erover ophalen, dus het is misschien geen ernstig dreigement, maar een dreigement blijft het. ‘Als ik later koning ben, zwaait er wat!’ Zie, ik heb gedreigd.