Intussen hoor ook ik van collega’s die, vaak op verzoek van studentenvertegenwoordigers, ‘trigger warnings’ verschaffen bij syllabi en andere collegeteksten: een expliciete waarschuwing vooraf bij materiaal dat studenten dienen te lezen of bekijken, die aangeeft dat hij of zij zich moet voorbereiden op geweld, racisme of seksueel misbruik, omdat er mogelijk oude trauma’s ‘getriggerd’ door zouden kunnen worden.
Zelf heb ik dat altijd een curieuze vorm van overbezorgdheid en overgevoeligheid gevonden. Ten eerste omdat je ook in het echte leven tijdens (en zeker na) je studietijd niet altijd traumatiserende confrontaties uit de weg kunt gaan, en al helemaal niet steeds vooraf aangekondigd. Maar vooral omdat ook, om je tot mijn vakgebied te beperken, de literatuur niet louter Teletubbies-land is en je een rare visie op literatuurgeschiedenis creëert wanneer je enkel het schone en onbeschadigde toont.
Een achttiende-eeuwse aanranding
Een paar jaar geleden, juist op het moment dat #metoo opkwam, besprak ik met studenten in een tweedejaars-werkgroep Sara Burgerhart. Het werd een interessante discussie: wat bleek een boek uit 1782 plotseling actueel te kunnen zijn! We behandelden namelijk Brief 139 van Hendrik Edeling aan zijn broer Cornelis. Wolff en Deken passen hier een literaire kunstgreep toe om de lezer kennis te laten nemen van een cruciale gebeurtenis uit het leven van hoofdpersonage Sara Burgerhart. Edeling citeert integraal haar schriftelijke verslag over de aanranding door ‘de heer R.’, een personage, dat als enige in de roman geen (speaking) naam heeft. Burgerharts tekst is aan Edeling overhandigd door weduwe Buigzaam, haar hospita, die ‘de heer R.’ vanaf het begin al gewantrouwd had.
Door het technisch op deze wijze aan te pakken konden beide schrijfsters binnen de regels van de briefroman de gebeurtenis toch gedetailleerd en vanuit de eerste persoon aan een ander dan de geadresseerde laten weten. (Natuurlijk hadden de auteurs ook Sara zelf rechtstreeks een brief kunnen laten schrijven aan een vriendin of voogd, maar paradoxaal genoeg maakt de keuze om haar getuigenis door een tweede aan een derde te laten geven haar verhaal overtuigender, nu het wordt doorgespeeld aan haar beoogd aanstaande, zonder dat zijzelf het weet.)
Die paginalange tekst is vooraf opvallend gemarkeerd in de roman, met een kop met gespatieerde hoofdletters: ‘V E R H A A L.’ Stap voor stap beschrijft Burgerhart de poging tot aanranding (of erger) die ze meemaakt. Ze was van de heer R. weliswaar onder de indruk, maar vertrouwde hem altijd al niet helemaal. Nu was ze toch weer voor zijn charmes gevallen (‘vast voornemende, om nooit weêr met hem uittegaan; en echter hy was dezelfde beschaafde, aangename, fatsoenlyke man omtrent my’). Zo ging ze met hem mee naar de Hortus Medicus om zeldzame planten te bekijken. Toen bleek dat dat haar dat beviel, vroeg R. of ze zin had mee te gaan naar een buitenhuis, een half uur gaans buiten de stad, waar nog zeldzamere flora te bezichtigen zou zijn. De lezer van ‘Sara Burgerhart’ weet dan al, uit een eerdere brief van R., dat het allemaal vooropgezet spel is. Bij het buiten aangekomen, geeft Sara aan dat ze graag die bloemperken wil bekijken, maar R. neemt haar mee naar binnen, waar niemand aanwezig blijkt te zijn (behalve een knecht). Daar begint R. zich meteen aan haar op te dringen. Eerst nog vleiend, maar algauw agressiever. Sara (‘ik’) geeft duidelijk aan er niet van gediend te zijn.
Ik. Ik ben, zie ik, in uwe magt; maar veel eerder dan uwe verfoeilyke oogmerken te beantwoorden, zal ik het uiterste wagen; ik zal gerugt maken, zo gy de deur niet open doet.
Hy. Ik doe geen deur open, en of gy gerugt maakt of niet, het zal niets helpen; niemand hoort u. Kom, gy hebt u genoeg verweert. Zelden had ik zo veel werk met myne Lievertjes. Gy hebt gestreden voor uw harssenschim; dien lof geef ik u; maar nu eisch ik uwe overgave. (Ik werd woedent, en was door te sterke aandoeningen op ‘t punt van te bezwymen: de vrees zelf gaf my kragten. Ik wilde een raam open schuiven.)
Hy. Neen, Kindje, daar is voor gezorgt; ik hou om de dood niet van buren-gerugt. (Hy werdt, dagt my, kwaadaartig over zyne te leur stelling! ô Myne Vriendinnen, heb ik my zelf dan iets te wyten, gaf ik aanleiding; immers niet met myn weten?)
Er ontstaat een worsteling. Zij duwt R. van zich af, hij grijpt haar bij haar hand (‘zo sterk dat hy my zeer deedt’) en hij wordt alleen nog maar kwaadaardiger. Sara staat doodsangsten uit, tot zich een onverwachte wending voordoet. De knecht komt R. waarschuwen dat er iets met de paarden is en hij snel naar de stallen moet komen. ‘Razent en scheldent ging hy heen, en stiet my van de deur weg, die hy toesloot.’
Redding en schaamte
Uit een zijdeur verschijnt dan een dienstmeisje in de kamer dat Burgerhart zwijgend meeneemt naar haar huis en haar op haar zolderkamertje verstopt. Te middernacht brengt deze Klaartje haar van daar naar een nabijgelegen, veilig adres waar ze de volgende ochtend een koets laat komen om veilig terug te keren naar de stad. De blijdschap dat ze door Klaartje gered is, mengt zich al heel snel met schaamte tegenover haar hospita (de ‘waarde Vrouw’), die R. vanaf den beginne niet vertrouwd had, en tegenover ‘de brave Edeling’, die zo graag haar aanstaande zou zijn.
Myne blydschap was onbeschryflyk: maar zy verdween schielyk door de gedagten: hoe zal Ik nu door de waarde Vrouw voor een bedriegster, een valsch meisje, een ligt jong schepzel gehouden, veracht en verfoeit worden! Wat zal ik doen? Hoe durf ik er weêr heen gaan? Hoe zal men my ontfangen? Wat zal de brave Edeling van my denken? ‘t Is mooglyk, dat hy reeds by ons geweest is. Zal de deugdzaamste der Vrouwen hem omtrent my misleiden? Wat zal zy kunnen zeggen? En ik had haar zo plegtig belooft, voortaan my geheel door haar te laten leiden.
En ze blijft verscheurd door schaamte, lezen we tot in het slot van haar verslag.
Hoe gy, na het doorlezen te hebben, over my zult oordelen, moet ik afwagten; en, indien de Heer Edeling by aanhoudenheid my blyft beminnen, moet hy, alëer ik hem voor my kies dit lezen. Hy moet kunnen zien, wie ik ben; een onvoorzichtig meisje, dat geen kwaad vermoedde, daar zy ‘t niet zag; en die, door haren trek tot vermaken en uitspanningen, zich in een gevaar gebragt heeft, dat op haar bederf konde zyn uitgelopen: een meisje, dat God met tranen dankt voor deeze Ontkoming; en dat voortaan nog meer zich zelf dan anderen zal mistrouwen.
Rape myths
Het is een triest maar wijdverbreid gegeven, dat dus niet alleen in onze tijd speelt maar ook 250 jaar geleden al: terwijl evident is dat R. hier de enige is die fout zit, met zijn op elke manier grensoverschrijdend, gewelddadig, onacceptabel gedrag, zoekt Sara toch de schuld bij zichzelf. Met daarbij vooral ook de angst en schaamte dat het gebeuren publiek bekend wordt: wat ‘indien dit geval ruchtbaar wordt. Kan het verborgen blyven? Heeft my niemand gezien?’
Je ziet in haar zelfverwijten meerdere zogenaamde ‘rape myths’ opduiken, wijdverbreide misverstanden en vooroordelen – mythes dus – over de omstandigheden waaronder (en door wie) verkrachting of aanranding plaatsvindt (hier geciteerd van de website van het Center for Awareness, Response, and Education (CARE) van de University of Richmond): ‘People who commit sexual assaults are abnormal perverts or mentally ill’; ‘It is ok to pressure or talk someone into sexual activity’; en, misschien wel de bekendste twee: ‘When someone says no, they really mean yes’, en ‘A victim must have “asked for it” by being seductive, drunk, careless, high, etc.’ Sara blijft bij haar zelfverwijten die later in het boek uitgroeien tot de overtuiging dat het gebeuren een goede les voor haar was:
myne oogen gingen open; helaas! ‘t was om my te doen zien, dat ik aan den steilen rand myns bederfs gestoten wierd, door de schurkagtige pogingen eens mans, dien ik van niets het allergeringste kwaad, of slinksche oogmerken konde verdenken. En wat zou my nu, nu nog daar over kunnen troosten, dan de bewustheid, dat dit vernederende geval niet het uitwerkzel myner ligtvaardigheid, maar myner zorgeloosheid was: dan de verzekering, die ik toen nopens my zelf kreeg, van mynen allersterksten afkeer van daden, die ik my niet zonder blozen en verontwaardiging kan voorstellen.
Het is leerzaam, maar ook ontluisterend om vast te stellen dat de schuld die evident bij de man ligt, ook tweeënhalve eeuw geleden al door vrouwen bij zichzelf gezocht werd. Het zal ook geen toeval zijn dat de hulp voor Sara (en dus het – indirecte – verzet tegen deze man) uitgerekend door een vrouw geboden wordt, de dappere Klaartje die overigens opmerkt: ‘want myn Heer is een heel slegt Heer omtrent de meisjes’. Ook de vrouw bij wie Sara in veiligheid de nacht doorbrengt weet over R.: ‘Hy is zo ondeugent, en daar gaat zo veel om op die Plaats!’
Er is dus de vrouwelijke solidariteit, maar daarnaast is er een interessant detail, dat niet rechtstreeks met dit thema te maken heeft. Zeer terloops komt de lezer namelijk te weten dat Klaartje ‘Rooms-Kattelyks’ is. Dat is fraaie ironie. In de betere kringen waar Sara zich begeeft worden hoogstaande gesprekken gevoerd over (protestante) geloofszaken. Zo is er de brandende kwestie of de gereformeerde Sara wel met de ‘Lutersche’ Hendrik Edeling zou mogen trouwen – waarbij deze laatste in gesprek met zijn vader zelfs als argument aanvoert: ‘Maar, Vader, zyn de verschillen dan zo groot? ’t Is immers geene Roomsche Juffer.’ Maar wie is Sara’s redder in nood? Een katholiek meisje van de laagste maatschappelijke stand die concreet hulp biedt als het er op aankomt.
Trigger warnings
Je kunt dus concluderen dat in een roman uit 1782 een mechanisme van macht en misbruik aan de kaak wordt gesteld dat actueel is. Achttiende-eeuwse letterkunde dus die nog steeds urgent is. Dat lijkt me een belangrijke reden om een boek als Sara Burgerhart juist wél te lezen en te blijven lezen, zonder vermijding van deze cruciale scene.
Wat betreft de ‘trigger warning’ is er recent onderzoek dat dit standpunt bijvalt. Jones e.a. van Harvard University publiceerden in 2020 in het tijdschrift Clinical Psychological Science het artikel ‘Helping or Harming?’, een onderzoek naar het ‘Effect of Trigger Warnings on Individuals With Trauma Histories’. Hun conclusie:
Past research has indicated that trigger warnings are unhelpful in reducing anxiety. The results of this study are consistent with that conclusion. This study was the first to focus on how trigger warnings function in a sample of people who had survived Criterion A trauma as defined by the DSM–5.
De ‘trigger warnings’ werken bij getraumatiseerde personen zelfs ‘contratherapeutic’, zo blijkt. Bij hen wordt het trauma door zo’n waarschuwing getriggerd, als het ware, maar niet op de bedoelde wijze.
We found substantial evidence that giving trigger warnings to trauma survivors caused them to view trauma as more central to their life narrative. This effect is a reason for worry. Some trigger warnings explicitly suggest that trauma survivors are uniquely vulnerable (e.g., “ . . . especially in those with a history of trauma”). […] This suggests that increasing trauma centrality is directly countertherapeutic. In other words, trigger warnings may harm survivors by increasing trauma centrality.
Het onderzoek geeft voorts nog een terloopse kanttekening die tot nadenken stemt: ‘Public arguments regarding trigger warnings have been politically charged, complex, and data-poor.’
Literatuur toont ons mischien het schone en ware over de eeuwen, maar vaak juist ook hoe lelijk, gemeen of weerzinwekkend de werkelijkheid kan zijn. We zien hoe hetzelfde altijd bestond, maar ook hoe er per periode anders mee omgegaan werd. En uiteindelijk is ook Sara Burgerhart, uiteraard binnen de contemporaine klasseverhoudingen, normen en waarden, sterker uit haar traumatische ervaring gekomen.
Laat een reactie achter