Toen in januari jongstleden het kabinet viel, bestond de indruk dat de methode-Rutte was uitgewerkt. Weliswaar won hij daarop verkiezingen, direct erna kwam hij, misschien wel meer dan ooit, in de problemen nadat de notitie ‘Positie Omtzigt, functie elders’ onder de arm van verkenner Kajsa Ollongren zichtbaar was. Rutte zei dat hij met de verkenners niet over het toenmalig CDA-Kamerlid had gesproken, maar toen de Kamer hierop besloot dat alle gespreksverslagen openbaar gemaakt moesten worden, volgde er uit de aantekeningen van het gesprek met de VVD-fractievoorzitter: Je moet wat met Omtzigt: minister maken.
Rutte gaf aan het zich verkeerd herinnerd te hebben en de gehele oppositie steunde, na een lang en hectisch debat, een motie van wantrouwen. Zijn coalitiegenoten steunden bovendien een motie van afkeuring. Toen Gert-Jan Segers in het weekend erop aangaf dat de ChristenUnie niet meer met Rutte zou regeren, leek het erop dat de meerderheid van de Kamer hem ongeschikt vond als premier. En toch is de formatie van Rutte IV (zo goed als) rond. Op de vraag hoe Rutte dat voor elkaar kreeg is het antwoord complex, maar een deel van dat antwoord betreft zijn taalvaardigheid. Hier volgt een blik op een paar van zijn talige keuzes na het openbaar maken van de gespreksverslagen. Let wel: dit is geen reconstructie van de politieke gebeurtenissen. Het doel van de analyse is niet om te beoordelen of Rutte gelijk had in wat hij zei, maar om inzicht te krijgen in hoe hij zijn boodschap overbrengt.
Trapte Rutte in een frame? Of koos hij bewust een strategie?
De eerste observatie betreft het bekende debat over de gespreksverslagen op 1 april. Rutte kiest ervoor om iedere keer dat een opponent beweert dat Rutte liegt, dit met stelligheid te ontkennen. Keer op keer. Ik heb niet gelogen. Ik lieg niet over wat mij bijstaat. Ik sta hier niet te liegen. Ik spreek hier geen leugens, voorzitter. Hij neemt de tijd voor die woorden en laat ze steevast volgen door zinnen als: Ik heb naar eer en geweten gehandeld. Ik spreek hier de waarheid.
In de theorie over retorica is een standaardregel: stap niet in het frame van de ander, want je geeft de indruk dat er toch iets aan de hand is. ‘Do not use the language of your opponents, because it draws you in their worldview’, aldus de cognitief linguist George Lakoff in zijn boek Don’t Think of an Elephant.
In het debat zelf benoemt GroenLinks-voorman Jesse Klaver dit: ‘De heer Rutte zegt hier eigenlijk: I’m not a crook’, verwijzend naar het bekende voorbeeld van Richard Nixons reactie in het Watergateschandaal. ‘En we weten wat dat betekent als je dat zegt, als je hier moet ontkennen: ik ben geen leugenaar.’ NRC-redacteur Tom Jan Meeus sprak later die dag in De Vooravond: ‘Een politicus met ervaring weet dat je een beschuldiging nooit voortdurend moet ontkennen. Als deze man, met deze ervaring, een keer of 25, toen ben ik opgehouden met tellen, zegt: ik lieg niet, dan weet je: hij is in paniek. Want hij maakt hier een zodanig basale fout dat hij vreest voor zijn politieke leven.’
Bij mij gaat het er slecht in dat dit een paniekreactie is. In de eerste plaats omdat dit niet past in het totaalplaatje van Ruttes optreden in het debat. Over het hele debat is te zien dat Rutte zijn verdedigingslijn goed heeft uitgedacht en deze consequent aanhoudt: als het gaat over de aantekeningen verwijst hij steeds naar de passage die aansluit bij een VVD-standpunt, namelijk dat Omtzigt als minister voor die partij een acceptabel scenario is. Ergo, daar is voor zijn partij geen bezwaar tegen. Hij verwijst daarmee regelmatig naar een gesprek dat hij in die periode met CDA-voorman Wopke Hoekstra heeft gehad. Als hij dan geconfronteerd wordt met dat er staat: Je moet wat met Omtzigt (wat een andere connotatie heeft dan geen bezwaar hebben bij iemands ministerschap) grijpt hij terug op zijn aanvankelijke bewering dat hij aan dat deel van het gesprek geen herinnering meer heeft – zonder te ontkennen dat hij het gezegd heeft. Wijst Hoekstra hem erop dat hij dat gesprek heeft afgehouden en dat de zinnen in het verslag (‘functie elders’ en ‘we moeten wat met Omtzigt’) er los van staan, dan reageert Rutte met: ‘Ja, herkenbaar’. En daar laat hij het bij. Geen verdere woorden aan vuil maken, niet de vingers branden aan vragen die niet expliciet gesteld worden en vooral de raadsels de raadsels laten blijven.
Behalve dat Rutte goed voorbereid het debat in lijkt te gaan, is het ook onwaarschijnlijk dat iemand die bekend staat politieke biografieën stukgelezen te hebben en ervaringsdeskundige is in politieke communicatie, per ongeluk in andermans frame stapt en in een urenlang debat geen moment op het idee komt om daarmee te stoppen. Bovendien was voor Rutte dat debat effectief in die zin dat hij door kon met formeren en nog steeds minister-president is.
Daarom wil ik kanttekeningen plaatsen bij de vuistregel dat een beschuldiging ontkennen een verkeerde strategie is. Zou dat niet afhangen van hoe vaak iemand dat doet (Rutte deed dit heel erg vaak)? Hoe stellig iemand dat doet (Rutte deed dit erg stellig)? Hoe evident het voor het publiek is dat de beschuldiging klopt (het betreft hier een mist van wie wat genoteerd heeft en hoe nauwkeurig)? Of het nog onontkoombaar is dat de aandacht naar de beschuldiging toegaat (daar kon Rutte niet onderuit, dus afleiden was geen optie)? Wat de andere aspecten van de verdediging zijn waarmee de ontkenning samenhangt (zoals de verkeerde herinnering)?
De schuldbekentenis die geen schuldbekentenis was
Na het befaamde debat kondigde Rutte aan radicale ideeën te hebben over een nieuwe bestuurscultuur en schoof hij aan bij Nieuwsuur om vertrouwen terug te winnen en zijn ideeën aan te kondigen. In een eerder artikel bekeken we de interviewtechnieken in Nieuwsuur. We focussen ons nu niet op het taalgebruik van Mariëlle Tweebeeke (T), maar op dat van Rutte (R) in datzelfde interview:
T: Ik zeg: fijn dat u er bent, maar een deel van de Tweede Kamer zei vandaag: waarom gaat-ie bij Nieuwsuur zitten om te vertellen wat-ie allemaal anders wil gaan doen, in plaats van aan de Kamer? Dat lijkt me nou niet zo’n goed begin om het vertrouwen te herstellen.
R: Nou ja… Ik zit hier natuurlijk niet als demissionair premier of namens het kabinet want dan hadden we natuurlijk een brief aan de Kamer moeten sturen maar ik zit hier inderdaad als voorman van mijn partij. Er heeft natuurlijk een heel zwaar debat plaatsgevonden op 1 april, dat heeft mij diep geraakt, ik verwijt dat niemand, dat begon met een fout van mij, maar het was wel héél heftig, echt heel heftig… Ehh de dagen daarna heb ik daar natuurlijk veel over nagedacht en de weken daarna ook verder nagedacht over, wat betekent dit ook voor mijn reflecties op de afgelopen tien jaar als leider van het kabinet, als minister-president, ook waar het betreft de bestuursstijl. Ehm, maar ik weet dus dat collega’s dat óók doen, het is natuurlijk een thema wat nu groot geworden is en terecht.
Door de vele intensiveerders kan de kijker het gevoel krijgen dat Rutte een groots mea culpa aflegt: heel zwaar debat, diep geraakt, echt heel heftig, veel over nagedacht. Maar werp een blik op andere woorden en dan lijkt het er toch op dat hij helemaal niet zo veel schuld heeft: het debat was namelijk zwaar. Aan een debat doen meerdere partijen mee, dus als dat zwaar is, kan dat ook aan andere deelnemers liggen. Bovendien begon dat met een fout van hem. Oftewel, alles wat daarna plaatsvond was niet per se zijn schuld. Daarnaast gebruikt hij in dit korte fragment al drie keer het woord ‘ook’, één keer letterlijk in combinatie met collega’s die volgens Rutte met dezelfde vraagstukken bezig zijn. Naar die collega’s verwijst hij gedurende het interview vier keer op dezelfde manier als hierboven, totdat Tweebeeke hem hierop wijst. Tot slot zegt hij dat het thema groot geworden is. Het lijkt haast alsof hij over een natuurverschijnsel spreekt. Samengevat: Rutte creëert een symbiose van boetedoening en de schuld afschuiven. In een heel kort fragment heeft hij zowel inzake alle emotie rondom het Omtzigtdebat als rondom de discussie omtrent de bestuurscultuur zichzelf als slechts een onderdeel van het hele gebeuren gepresenteerd.
De meester en de leerling
Voor wie nog denkt dat de woordkeuze van Rutte toevallig is, werpen we even een blik op politiek talent Sophie Hermans (He). Constateerde debatexpert Roderik van Grieken al dat ze ‘veel debattrucjes van Rutte overneemt’, ook op woordniveau heeft ze les van hem gehad. Tijdens VVD-live blikte ze op het Omtzigtdebat terug met de presentatrices, waaronder Elsemieke Havenga (Ha).
He: Dat begin, en dan even helemaal terug naar begin april, dat was, daar hebben wij een fout gemaakt en dat vond ik, dat was, vond ik echt heel heftig, dus dat debat op 1 april was heel erg heftig, maar intern, met onszelf als team, ja het was helemaal niet leuk, het was een vreselijke aanleiding, maar het heeft ons als team wel dicht bij elkaar gebracht (…) maar ik vond het persoonlijk echt een hele heftige start en ja ook wel een deel van de politiek die ik veel minder leuk vind. Maar goed, ja, we hebben zelf daar ook fouten gemaakt en dan heb je daar wel mee om te gaan.
Ha: Je zegt: fouten gemaakt. Wat zou je dan nu anders doen?
He: Nou ja het begon natuurlijk allemaal met Mark die zich niet herinnerde wat wel aan de orde was geweest (…).
Dezelfde woorden als in het interview met Rutte komen terug. Het begon met Mark, het debat was heel erg heftig en het betrof een fout (wie maakt die nou niet?). Die fout zag ze als een fout van de hele fractie. Dat sluit volledig aan bij Rutte die in Nieuwsuur aanstipte (slechts?) voorman van zijn partij te zijn. Wat overigens ook opvalt: ze stipt tweemaal aan dat het begin april plaatsvond (het interview vond plaats op 19 juni). Het versterkt het gevoel dat er nadien al weer veel meer gebeurd is wat ten grondslag ligt aan de moeizame formatie.
De talige keuzes van Rutte zijn doordacht en subtiel. Hij weet precies wanneer hij iets expliciet moet benoemen en wanneer niet. Vooral wanneer hij dit niet doet, is het de moeite waard nauwkeurig te luisteren naar wat hij zegt. Het is nuttig om te weten wat onze (ook) komende premier precies verkondigt.
Hans Huijboom zegt
Geachte Robbert Wigt,
Vorige week zaterdag hoorde ik u in het programma De Taalstaat spreken over uw boek-in-voorbereiding over het taalgebruik van Mark Rutte. Ik heb een aantal actieve herinneringen aan momenten waarop Rutte een opmerking maakte over taal, die ik hierbij met u deel.
In het programma Zomergasten van 4 september 2016 zei hij het Duits ‘de mooiste taal’ te vinden. Hij vertelde dat hij de dagboeken van Thomas Mann in het Duits las. Ik zie dat de uitzending niet meer beschikbaar is. Op andere momenten heeft hij, wendbaar als hij is, het Engels geprezen. ‘Ik denk vaak in het Engels’, heeft hij wel gezegd. Veelzeggend in dit kader is het feit dat hij onlangs het Oekraïense parlement in het Engels toesprak. Zelenski sprak de Tweede Kamer toe in zijn eigen taal, het Oekraïens. Dat is ook internationaal gebruik: officiële toespraken in het buitenland in de eigen taal. Wel beschikbaar op youtube: CHINA: Studenten vragen Rutte kleren van het lijf. Chinese studenten die in Nederland gaan studeren, en in dat kader Nederlands hebben geleerd, stellen Rutte in het Nederlands vragen over zijn kleding. Hij antwoordt hen in het Engels… Geen compliment in de zin van: wat goed dat jullie Nederlands hebben geleerd o.i.d. nee, gewoon in het Engels doorgaan… Ongelooflijk!
Misschien heeft u iets aan deze herinneringen.
Vriendelijke groeten, Hans Huijboom