‘Je’ als onbepaald voornaamwoord wordt wel eens – enigszins neerbuigend – omschreven als een ‘voetballers-je’: ‘Dan krijg je die bal en dan leg je hem af naar links…’ De voetballer die zijn ‘ik’ niet teveel op de voorgrond wil plaatsen heeft de neiging zich in zulke zinnetjes te verschuilen achter wat ik zou willen noemen ‘een bescheidenheids-je’. Wat hij beschrijft wordt gepresenteerd als iets vanzelfsprekends, het wordt een beetje gebagatelliseerd: ‘zo gaat dat nou eenmaal’, ‘zo doe je dat’. Op het moment dat wat er beschreven wordt een specifiek karakter krijgt, schakelt de spreker soepel over naar ‘ik’. In een leuk stukje dat aan dit ‘je’ is gewijd in De taalpassie van Milfje van april 2014 wordt de voetballer Rogier Molhoek aangehaald, die, nadat hij is gestopt, in een interview heel soepel wisselt tussen ‘je’ en ‘ik’: ‘het besef komt waarschijnlijk veel later dat je klaar bent’, ‘ik kan niet meer echt m’n enkel vol belasten’, ‘als je merkt dat dat niet meer kan door je fysieke gesteldheid.’ Met het onbepaalde ‘je’ druk je, zoals Paul Leufkens bij het stuk van Milfje opmerkte, je persoonlijke gevoelens een beetje in de coulissen: als echte mannen praten we niet graag over onze gevoelens. We hebben de neiging ze te objectiveren.
Het voetballers-je is diep verankerd in het voetballersbestaan, waarin, zo verbeeld ik me, als er geen grapjes worden gemaakt, en niet wordt opgeschept, vooral veel en diepgaand analytisch wordt gepraat over het voetbalvak. Hoe neem je een bal aan, hoe hou je overzicht over spelsituaties, hoe speel je die verdediger uit. Het voetballers-je is in wezen een analyserend, ja een bespiegelend ‘je’, en het is, denk ik, dit ‘je’ dat in laatste instantie de bron is van het bescheidenheids-je van de geïnterviewde voetballers. Het is overigens opmerkelijk dat dit bespiegelende ‘je’ niet alleen als onderwerp voorkomt, maar ook als lijdend voorwerp: ‘als je te vroeg instapt, dan spelen ze je uit’, en zelfs als meewerkend voorwerp of als bezittelijk voornaamwoord: ‘Je moet je de kaas niet van je brood laten eten’, ‘dan geef je ze een kans door jouw fout!’ De grens tussen bepaald en onbepaald vervaagt hier.
Het bespiegelende ‘je’ wordt natuurlijk niet alleen door voetballers gebruikt. In het dagelijkse taalgebruik is het schering en inslag – bij mannen zowel als bij vrouwen. Ook in de poëzie, zo is mijn indruk, is er sinds halverwege de twintigste eeuw een neiging steeds meer gebruik te maken van de mogelijkheden van het bespiegelende ‘je’. Marc van Oostendorp schrijft – op 30 december 2020, in aflevering 7 van een reeks over pronomina in de hedendaags lyriek – het op de Helicon steeds frequentere verschijnen van ‘je’ op de plaats van de lyrische ‘ik’ op het conto van Gerrit Komrij. Het citaat dat Van Oostendorp daarbij geeft is te geestig om hier niet te aan te halen:
Je ging, gezeten in een emmer, naar een
Zekere streek op reis, waar enkel grote,
Pokdalige dokters en goede heelkruiden waren.
Dat was een reis, die je nooit heeft verdroten.
Met een ‘je’ als onderwerp en nog een ‘je’ als meewerkend voorwerp. Het lyrisch subject is hier weggefoezeld, dat is duidelijk. Maar er is een interessante transformatie tot stand gebracht. De ‘je’s’ hebben een duidelijk bespiegelend karakter. Kun je ze interpreteren als vormen van bescheidenheid? Zeker. Maar ze hebben, denk ik, meer te bieden dan dat. Niet alleen creëren de ‘je’s’ in alle bescheidenheid een element van zelfreflectie, ze scheppen ook een zekere, niet te versmaden ambiguïteit: een ‘je’ die misschien te identificeren is als ‘ik’, maar misschien ook niet. Een iemand! Een lezer.
Interessant om het ‘je’- gebruik is ook het gedicht van Anna de Bruyckere, dat Van Oostendorp aanhaalt in aflevering 13 van zijn serie over pronomina, een stukje van 17 februari 2021: ‘Wees als water, denk je./ Water stroomt, verdampt, verwaait, slaat elders neer./Het verdwijnt dan wel niet maar zo kom je / tenminste nog ergens’. Het eerste ‘je’ is ongetwijfeld een bescheidenheids-je, maar wat we in de voorlaatste regel zien is een bespiegelend ‘je. En opnieuw kunnen we constateren dat de dichter niet alleen bespiegelt voor eigen rekening, maar dat haar ‘je’ wel degelijk ook een algemenere strekking heeft: ‘zo komt een mens…’
Het is een strekking die, naar ik meen, vergelijkbaar is met die van de ‘je’s’ in een aangrijpend gedicht van Marieke Lucas Rijneveld dat van Oostendorp op 15 januari jongstleden besprak:
Waar ik nooit heldhaftig in ben geweest:
het verdragen van al dat geraas en getier,
van men die het altijd beter weet,
die de boy uit je willen halen en je
ongevraagd naar hun schepping willen
vormen, je wanstaltig noemen.
Van Oostendorp signaleert dat het ‘ik’ uit het eerste deel van dit gedicht omslaat in ‘je’ zodra het gaat om zaken waar de dichter niet heldhaftig in is geweest. ‘Het geraas en getier ontneemt hem zijn identiteit, en hij verwordt tot een onpersoonlijk (‘voetballers’-)je.’ Ik wil dit graag iets anders analyseren. De ‘je’s’ in dit citaat hebben een bespiegelend karakter. Ze verwijzen naar de lyrische ‘ik’ die dit gedicht draagt, maar ze hebben tegelijkertijd een algemenere strekking. Marieke Lucas Rijneveld bespiegelt net als de dichters die hiervoor aan de orde zijn geweest niet alleen voor eigen rekening, maar mikt ook op een hoger doel: hij stelt de ‘men’, de goegemeente aan de kaak die niet alleen hemzelf, maar ook al die andere mensenkinderen die worstelen met gender niet au sérieux willen nemen.
Laat een reactie achter