Geschiedenis van het Nederlands in 100 literaire werken (9)
Een van de Middelnederlandse verhalen over koning Arthur de Roman van Walewein, of Walewein en het schaakbord (rond 1250), kun je lezen als een door en door ironisch boek, voor een publiek dat nu niet per se alles geloofde dat het voorgeschoteld kreeg. Allerlei volkomen ongeloofwaardige avonturen maakt ridder Walewein mee, maar ondertussen doet de schrijver – althans een van de twee – alsof hij het allemaal baseert op bronnenonderzoek. Dat is een techniek die tot op de dag van vandaag bleef bestaan: de evidente fictie die zich voordoet als non-fictie. In het onderstaande fragment blijkt dat ook uit het feit dat de dichter beweert bepaalde dingen niet zo zeker te weten over het verdere verloop van zijn verhaal.
Bij nauwkeurige lezing blijkt bovendien dat de roman – mogelijk met opzet – niet helemaal voldoet aan de traditionele eisen aan de Arthurroman, maar ook elementen bevat van een spannend avonturenverhaal. Door verschillende genres met elkaar te mengen, maakte de schrijver een wereld van taal waarin alles mogelijk is en alles ook gebeurt.
Helemaal aan het eind van zijn verhaal doet de dichter ook nog uit de doeken hoe het werk tot stand is gekomen: een zekere Penninc heeft het belangrijkste deel gemaakt, en later voegde Pieter Vostaert daar nog iets aan toe. Dat laat weer iets zien over hoe schrijvers met verhalen omgingen – een goed verhaal hoefde niet per se één auteur te hebben. Tegelijkertijd was auteurschap in dit geval kennelijk belangrijk genoeg om de namen van beide dichters expliciet te noemen.
Tekstvoorbeeld
Men vint oec ghescreven in brieve
(vs. 11165-11181)
Dat Walewein voer met sinen lieve
Te lande wart daer men hem dede
Ere ende grote werdichede.
Niet wel en wetic die waerhede hier
Oft hise trouwede die ridder fier;
Maer ic wille laten dese saken
Liden ende een ende maken.
Penninc, die dichte desen bouc
– So wiet hort, mine rouc-
Hine was niet wel bedocht
Hine hadde [die] jeeste ten ende brocht.
Pieter Vostaert maketse vort
So hi best mochte na die wort
Die hi van Penninge vant bescreven:
Het dochtem scade, waert achter bleven
Die jeeste (…)
Hertaling
Men vindt geschreven in documenten
dat Walewein met zijn geliefde
naar haar land voer waar men hem
grote eer beweest en waardig behandelde.
Ik weet niet zeker
of die dappere ridder nu met haar trouwde
maar ik wil deze zaken
laten lopen en tot een einde komen.
Penninc, die dit boek heeft gedicht
– het kan me niet schelen wie het hoort –
het was geen goed idee van hem om
het verhaal niet ten einde te brengen
Pieter Vostaert maakte het af
zo goed als hij kon achter de tekst
die hij door Penninc geschreven vond.
Het leek hem jammer als het verhaal
niet af was gemaakt.
Over de taal
De eerste regel van dit citaat herinnert ons aan de opmerkelijke wederwaardigheden van het woord brief. Het kan in deze tekst ook al de huidige betekenis hebben, maar dat is wel een heel eigenaardige bron voor de dichter. In plaats daarvan wordt hier waarschijnlijk verwezen naar documentatie – in letterlijk, korte (brief) documenten (Frank Willaert wijst me erop dat het woord zelfs ‘boek’ kon betekenen). De dichter doet zich hier dus voor als een historicus die niet precies weet wat hij met zijn bronnen aanmoet of die te maken heeft met onvolledige bronnen. Maar meteen daarna, in één adem door, biecht hij op dat hij het verhaal heeft afgemaakt na een door een zekere Penninc niet voltooid fragment.
Dus misschien zijn die documenten wel in diens nalatenschap aangetroffen. Het staat allemaal in functie van dat ingewikkelde ironische spel van vertelplezier, je kunt je bijna niet onttrekken aan de indruk dat Pieter in ieder geval het huwelijk expres in het midden heeft gelaten.
Een andere historische aardigheid vind ik het woord liden. Laten lijden betekent nog steeds ongeveer laten lopen, maar het zou nu misschien wat te informeel zijn voor een verhaal als de Walewein: een bewijs dat taal niet altijd alleen maar plechtstatiger wordt met het verstrijken van de tijd.
Het tussenzinnetje So wiet hort, mine is in het verleden wel gelezen als So wiet hort nime rouc en door het omdraaien van die m en n wordt de betekenis ineens heel anders, in letterlijke zin bijna het omgekeerd: Laat wie dit hoort hier goed acht op slaan. Dit is natuurlijk geen ironie, maar alleen een verschrijving. En tegelijkertijd denk ik dat Pieter Vostaert ermee in zijn sas zou zijn geweest.
Verder lezen
Literatuurgeschiedenis heeft een goed artikel over Walewein, met verwijzingen naar onder meer een video en een podcastaflevering. De DBNL heeft een editie uit 1957. Jan Uyttendaele maakte lesmateriaal voor leerlingen in het middelbaar onderwijs.
Met dank aan Willem Kuiper en Frank Willaert
Jan Uyttendaele zegt
Heel interessant, Marc. Mag ik er de aandacht op vestigen dat ik geprobeerd heb om de verschillende soorten ironie die in dit werk aan bod komen duidelijk te maken aan leerlingen van het secundair/voortgezet onderwijs in de vragen en opdrachten van mijn leermiddel over de Walewein? Zie: https://www.klascement.net/downloadbaar-lesmateriaal/118063/walewein-en-het-zwevende-schaakbord-vragen-en-opdrachten/
Marc van Oostendorp zegt
Wat mooi! Ik neem de link ook onder ‘Verder lezen’.