Rondeel
De domheid bot haar uit het oog,
Nochtans moet ik haar minnaar wezen
En van haar slaap mijn noodlot lezen;
De vinger schrijft haar wenkbrauwboog,
Schrijft naast haar oor den epiloog:
‘Vandaag nog, maar geen dag na deze
— De domheid bot haar uit het oog —
Moet ik nochtans haar minnaar wezen.’
De vloed kwam op; de golf bewoog
En is in de eerste van de kreken
Zonder bezinnen uitgeweken.
Ik werd een golf, de vloed steeg hoog,
De domheid bot haar uit het oog.
Han G. Hoekstra (1906-1988)
uit: Panopticum (1946)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter