Als je Engelsen vraagt om een voorbeeld te geven van een usage guide, een taaladviesboek, noemen ze meestal Fowler’s Modern English Usage, oorspronkelijk gepubliceerd in 1926, of The Complete Plain Words van Sir Ernest Gowers, uit 1954. Van allebei is kort geleden een vierde editie verschenen, maar het genre zelf is maar liefst zo’n 250 jaar oud. Het is ontstaan in Engeland in 1770 en bijna 80 jaar later naar Amerika overgewaaid. Toen in 2011 het Bridging the Unbridgeable-project van start ging, waarin we het genre in de breedste zin zouden gaan bestuderen, werd ons vaak de vraag gesteld hoe het dan zat met de Nederlandse traditie van taaladviesboeken.
Navraag leverde niet veel op: meestal werd dan het Groene Boekje genoemd, en soms ook Renkema’s Schrijfwijzer uit 1979, met een 6e editie uit 2020. Of we kregen te horen: “Het staat allemaal in de ANS!” Maar de ANS, de Algemene Nederlandse Spraakkunst, is een grammatica, en het Groene Boekje een spellinggids. Usage guides daarentegen, volgens de definitie van Edmund Weiner in zijn artikel “On editing a usage guide” uit 1988, geven informatie over álle aspecten van taal: “spelling, punctuation, phonology, morphology, syntax, and lexis” en geven daarnaast “sociolinguistic considerations” met betrekking tot bepaalde aspecten van taalgebruik. Usage guides zijn dus geen grammatica’s of woordenboeken, maar ze vormen een genre op zich. In hun artikel over Fowler’s Modern English Usage uit 2009 beschrijven Ulrich Busse en Anne Schröder usage guides als “all-in-one reference works”, en zo worden ze meestal ook gebruikt. Renkema’s Schrijfwijzer is hier dus ook een goed voorbeeld van.
Verplicht
Voor het Engelse taalgebied hebben we het genre goed in kaart gebracht door een database te ontwikkelen, de Hyper Usage Guide of English (HUGE), met daarin een selectie van 77 Engelse en Amerikaanse taaladviesboeken, en daaruit ook weer een selectie van taalproblemen (usage problems), 123 in totaal. De database loopt van 1770, toen de eerste usage guide verscheen, tot 2010, het moment waarop het project van start ging. Na dat jaar zijn er nog talloze verschenen, waaronder Steven Pinkers The Sense of Style in 2014 (hoewel eigenlijk alleen het laatste hoofdstuk onder de definitie valt) en Oliver Kamms Accidence Shall Will Happen: The non-pedantic Guide to English Usage het jaar erna. En begin januari hoorde ik over een andere usage guide die in de maak is, en dat terwijl online taaladvies inmiddels een hoge vlucht genomen, zoals Morana Lukač beschrijft in Grassroots Prescriptivism.
Maar hoe zit het nu met het Nederlands? Inmiddels wordt daar ook onderzoek naar gedaan, met name door Marten van der Meulen, en zijn eerste publicatie over het onderwerp, uit 2018, bevat een lijst met zo’n 70 taaladviesboeken. Eenzelfde lijst, maar dan een stuk langer (130), vinden we ook in zijn tweede artikel van twee jaar later, maar niet in dat uit 2021, hoewel hij daar schrijft dat hij er maar liefst 117 heeft geraadpleegd, minder dus dan in zijn vorige artikel. Jammer genoeg bevatten deze lijsten niet alleen taaladviesboeken in de zin van de definitie die wij binnen het Bridging the Unbridgeable-project hebben gehanteerd, waardoor onze bevindingen niet vergeleken kunnen worden met de zijne. Spellinggidsen, zoals dat van Van Son en Verheul (1996), horen er dan bijvoorbeeld niet in thuis. En wat doet een Handboek Formulieren Schrijven ertussen? Van der Meulen maakt bovendien geen onderscheid tussen stijlgidsen (style guides) en usage guides: het verschil daartussen heeft te maken met de doelgroep en het al dan niet verplichte gebruik ervan. Daardoor oefenen de beide genres heel waarschijnlijk een verschillend soort invloed uit op taalgebruik en taalvariatie – een belangrijk onderwerp, ook voor het onderzoek van Van der Meulen. Style guides zijn namelijk verplicht voor instanties als de BBC, zoals Carmen Ebner schrijft, of voor de CIA, zoals ik uitleg in mijn boek Describing Prescriptivism uit 2020, maar niet voor de gewone taalgebruiker. Er is weliswaar een bepaalde mate van overlap tussen de twee, maar het gebruik van usage guides is vrijblijvend, en dat is voor de Nederlandse taalgebruiker niet anders. HUGE bevat alleen usage guides, en als Pinkers Sense of Style vóór 2010 zou zijn uitgekomen, zou het boek waarschijnlijk toch niet in de database zijn opgenomen.
Toegewijde vrienden
Maar Van der Meulens lijsten zijn wél interessant omdat we er de allereerste Nederlandse usage guide op aantreffen: het boek Taalschut van Ch.F. Haje (1873–1938) uit 1932. Het bevat 200 alfabetisch geordende taalproblemen (ofwel taalkwesties), die alle terreinen van de taal bestrijken, en zelfs “sociolinguistic considerations” geven, zoals Haje’s kritiek op het gebruik van het woord excessen door journalisten, en zijn opmerking dat “onze Indische menschen […] ook vreeselijk veel aan dezen vorm van taalbederf” doen, d.w.z. “onnatuurlijke Inversie”. Op DBNL, dat het boek trouwens niet noemt, staat een lovende recensie over Haje’s boek, grappig genoeg in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, en ook een niet geheel onkritisch overlijdensbericht in het tijdschrift Onze Taal. Uit het overlijdensbericht, dat “Dr. Haje” omschrijft als een “strijder voor de zuiverheid van de taal”, blijkt bovendien de oorsprong van het boek: het is ontstaan uit “bijdragen in De Groene Amsterdammer onder den titel Taalschut – later gebundeld onder denzelfden titel”. De Groene Amsterdammer is ook de krant waar de veel bekendere Charivarius, pseudonym voor G. Nolst Trenité (18701946), een taalcolumn had. Zijn taaladviesboek Is dat Goed Nederlands? zou pas veel later, in 1940, verschijnen. Maar daarover een andere keer meer.
De publicatie van Taalschut in 1932 werd door Onze Taal aangekondigd met de opmerking dat men het niet altijd met Haje’s uitspraken eens was. Op WorldCat is een postume herdruk te vinden, uit 1945, dus hoewel Onze Taal er verder geen aandacht aan besteedde, was het boek toch enigszins populair. In de jaargang uit 1939 van Onze Taal, het jaar na Haje’s dood, valt te lezen dat “wijlen Dr. Haje […] zich door artikelen een kring van toegewijde vrienden” had verworven. Charivarius moet er één van zijn geweest: niet alleen schreven ze allebei over taalkwesties in De Groene Amsterdammer, maar Taalschut is zelfs aan hem opgedragen. Én aan de in 1920 overleden schrijver Isaaäc Esser, die publiceerde onder het pseudoniem Soera Rana. Waarom Haje dat zou hebben gedaan heb ik nog niet kunnen achterhalen.
Hopelijk
Van der Meulens langste lijst gaat terug tot aan de jaren ’10 en ’20 van de vorige eeuw, maar die eerste publicaties gaan alleen over het gebruik van germanismen, een populair onderwerp uit die tijd. Een eerdere lijst, die hij samen met mede-student Inge Otto voor een MA-paper over de Nederlandse taaladviestraditie had opgesteld, gaat verder terug, met als eerste publicatie de Lijst van Woorden en Uitdrukkingen, met het Nederlandsch Taaleigen Strijdende van Matthijs Siegenbeek uit 1847. Dat boek gaat ook alleen over vocabulaire, en is dus geen usage guide volgens de definitie van Edmund Weiner. Overigens is een goede omschrijving van het genre ook in de Nederlandse taaladviestraditie te vinden, en wel een stuk eerder, namelijk in de inleiding van het boek Onze Eigen Taal. Handboek van de Taalclub uit 1943, eveneens op de lijst van Inge Otto en Marten van der Meulen (en op die in zijn twee artikelen) te vinden. Het boek, zo lezen we in de inleiding, bevat “geen volledige spraakkunst” en “kan […] de grammatica niet vervangen”. “Een woordenboek,” vervolgt de tekst, “is de noodzakelijke aanvulling van dit boek”, en dan volgt een aantal aanbevelingen voor welk woordenboek het meest geschikt zou zijn voor welk doeleinde. Onze Eigen Taal is dus geen grammatica en ook geen woordenboek, precies zoals usage guides in de Engelse taaladviestradite ruim veertig jaar later zouden worden gedefinieerd.
Voor nu lijkt het erop dat we de eerste usage guide voor het Nederlands hebben gevonden. Gedetailleerd onderzoek naar de inhoud van Taalschut gaat ongetwijfeld interessante dingen opleveren, bijvoorbeeld in het kader van een project dat de lexicograaf Robert Ilson voorstelde tijdens het Cambridge English Usage (Guides) Symposiumdat het Bridging the Unbridgeable-project in 2014 had georganiseerd, namelijk “a cross-linguistic comparison of usage problems”. Het voorkomen van hopelijk als één van de 200 taalkwesties in Taalschut, bijvoorbeeld, blijkt tot mijn verrassing een voorloper te zijn van hopefully, een typisch geval van wat Weiner “old chestnuts” noemt in de Engelse traditie van taalkritiek. De HUGE database laat zien dat hopefully als taalkwestie pas in de jaren 1960 en ’70 opgang deed, en nog in 2010 volop wordt bekritiseerd, terecht of onterecht, zoals in Caroline Taggarts Her Ladyship’s Guide to the Queen’s English. Binnen het Nederlands was hopelijk dus al veel eerder een taalprobleem, maar inmiddels is het dat blijkbaar niet meer: op de taaladvieslijst van het Genootschap Onze Taal komt het in elk geval niet meer voor. Wie weet wat we met zo’n vergelijking nog meer zullen vinden!
WebredMiet zegt
Interessant, maar ik vermoed wel dat er nog oudere ‘usage guides’ te vinden zijn. Toen ik research deed voor mijn boek ‘Tot in de puntjes … Praktische leestekengids’ (verschijnt volgende maand), ben ik op zoek gegaan naar de oudste gidsen waarin die leestekens aan bod kwamen. Het artikel van Nicoline van der Sijs ‘Ode aan de punt. Hoe een nietig inktvlekje onmisbaar werd’ (https://www.drsp.nl/drs-p-en-de-punt/) en haar boek ‘Taalwetten maken en vinden’ waren hierbij van onschatbare waarde.
De boeken en gidsen die ik vond, zijn inderdaad geen usage guides in de strikte zin van het woord, maar spellinggidsen: daar zocht ik immers op. Maar ik ben ook uitgekomen bij een flink aantal schoolgidsjes, zeker in de 18de en 19de eeuw. Het zou me daarom niet verwonderen dat er in die tijd ook meer algemene gidsen zijn geschreven die wel onder de definitie ‘usage guide’ vallen. Google books en de DBNL zijn in ieder geval goud waard mocht je daarnaar op zoek willen gaan.
Hier vind je alvast een lijst met de historische spelling- en interpunctiegidsen die ik heb gebruikt: https://taalverhalen.be/literatuurlijst-leestekens/. De oudste is ‘Nederlandsche spellijnghe, uutghesteld by vraghe en antwoorde. Tot onderwijs der jongher voor haar earste beghin’ van Joos Lambrecht, uit 1550.
Ingrid Tieken zegt
Dankjewel! De eerste keer dat ik hier in het VK een lezing over gaf, kreeg ik als reactie dat Eats Shoots and Leaves er natuurlijk ook in hoorde (we moesten toen nog aan de database beginnen). Maar dat boek gaat alleen over spelling, en valt bovendien denk ik eigenlijk in de categorie “taalboekjes”. En er is inderdaad flinke overlap met school- en andere grammatica’s uit de 18de eeuw voor het Engels. Maar dat zijn dan weer geen “usage guides”, ook al niet omdat ze voor een ander publiek zijn bedoeld. De eerste verscheen in 1770, en dan zie je dat dat genre opkomt en vervolgens enorm populair wordt. Er was destijds echt behoefte aan taaladvies, en in het VK is dat er nog steeds omdat er sinds de jaren 80 geen grammatica-onderwijs meer mag worden gegeven. Mensen zijn daar heel onzeker door geworden (ik beschrijf dat allemaal in mijn boek Describing Prescriptivism). Robin Straaijer heeft een artikel geschreven over hoe de verschillende genres soms overlappen. Wat hij over de Engelse traditie schrijft, gaat ongetwijfeld ook op voor de Nederlandse traditie, en als er zo’n publicatie bestaat, dan hoor ik dat heel graag. DBNL is inderdaad een fantastische bron, en daar heb ik informatie over Haje gevonden. Wie weet of Taalschut er nu ook in opgenomen gaat worden. Leuk, dat onderzoek naar oude spellinggidsen.
Wouter van der Land zegt
“Van allebei is kort geleden een vierde editie verschenen, maar het genre zelf is maar liefst zo’n 250 jaar oud.”
Ik kan het niet laten: dat lijkt me een valse tegenstelling en dus een stijlfout.
Het is een fascinerend onderwerp. Maar de definitie van Weiner lijkt me niet heel praktisch voor onderzoek. Er is een heel spectrum van boeken met stijladviezen. De ‘Interpunctiewijzer’ gaat bijvoorbeeld alleen over interpunctie en Renkema schrijft niets over fonologie. Verder is er een Nederlandse traditie om die verplichte stijlboeken van redacties uit te geven als vrijblijvende gidsen voor het publiek. Tot slot is er de kanteling van de gedachte dat er zoiets bestaat als de uitverkoren variant van taalgebruik. Nieuwere adviesboeken besteden meer aandacht aan wat goed (leesbaar, effectief, tot de verbeelding sprekend) schrijfwerk is.
Ingrid Tieken zegt
Klopt van die stijlfout, dat “maar” gaat eigenlijk terug op de zin daarvoor (had ik over nagedacht). Die definitie van Weiner was juist wel heel praktisch, want daardoor konden we het genre heel precies afbakenen. Van stijlgidsen zijn er voor het Engels honderden geschreven, en we wilden juist publicaties zoals die van Baker (1770) bestuderen. Dat wil trouwens niet zeggen dat ze niet met elkaar overlappen (vgl. het artikel van Robin Straaijer dat ik hierboven noemde). Ook daarvoor hebben we dus een keuze moeten maken voor de database. We hebben er een paar honderd gevonden, en toen moeten selecteren (dat proces hebben we uitgebreid beschreven). Ze zijn er ook voor andere vormen van het Engels dan het Brits en het Amerikaans: Canadees, Indiase Engels, Australisch, Zuid-Afirkaans Engels. Maar we moesten ons beperken. De bedoeling was om het genre neer te zetten, zodat er meer onderzoek naar kan worden gedaan. En ik hoop dus ook voor het Nederlands.
Nicoline van der Sijs zegt
Er zijn inderdaad, zoals Miet al schrijft, oudere Nederlandse voorbeelden, maar het onderzoek van Marten gaat over de 20e eeuw. Als je kijkt naar een voorganger van Haje (die gaat over germanismen) kom je op de veel oudere *Lijst van woorden en uitdrukkingen met het Nederlandsch taaleigen strydende* uit 1847 van M. Siegenbeek. Als je iets bepaalds zoekt, laat maar weten hoor!
Ingrid Tieken zegt
Ja, klopt allebei, en heb ik ook al beschreven in mijn stuk ;-). Maar die voorganger van Haje, dat boek van Siegenbeek, gaat zoals gezegd alleen over woorden, en valt daarom niet onder de definitie van “usage guides” – het genre waar ik naar op zoek ben zodat we een echte vergelijking kunnen maken met de Engelse (en Amerikaanse) traditie. Ook de spellinggidsen of schoolboekjes van Miet passen daar dus niet in. En ik stop niet bij Nederlands of Engels, :-), want eind deze maand geef ik (online) in Augsburg een lezing over de vraag of “Nederlands tussen Duits en Engels” staat met betrekking tot wat James en Lesley Milroy in 1985 de “complaint traditie” in het Engelse taalgebied noemden.
Gijsbert Rutten zegt
Ik denk dat Nylöe 1703 de oudste tekst is die eventueel voor een usage guide zou kunnen doorgaan. Als je verder teruggaat, rek je de definitie van het genre wel erg op.
Ingrid Tieken zegt
Interessant! En is het zo dat dit werk zich over alle aspecten van taal (uitspraak, spelling, morfosyntaxis, stijl) uitspreekt? Want dat is mijn vraag hier.