De hoofdzaak is, dat de mens niet ook voor zichzelf een beeld wordt.
(Het beeld en de klok)
Vestdijk, Hermans, Boon, Minco, Ferron, Siebelink, Brusselmans – het lijstje van wie op meer of minder goede gronden gezegd wordt schrijver te zijn van eigenlijk altijd hetzelfde boek is zonder veel moeite aan te vullen. Geen tweede, daarentegen, lijkt aan te wijzen met een even caleidoscopisch oeuvre als dat van Mulisch, voor wie schrijven naar eigen zeggen vooral betekende: afleren. In Voer voor psychologen omschreef hij zijn werk als ‘één groot organisme, waarin elk onderdeel met alle andere verbonden is door ontelbare draden, zenuwen, spieren, strengen en kanalen, waardoor onderling voeling gehouden wordt en geheimzinnige berichten heen en weer worden gezonden.’
Niettemin blijkt bij herlezing van Mulisch’ proza, wat geen straf is, dat de meestal verre van positieve helden die de lezer krijgt voorgeschoteld opmerkelijk vaak handelen op vergelijkbare wijze, en met meestal fatale gevolgen. Wanneer daarachter iets als een patroon schuilgaat, hoe gevarieerd ook steeds weer uitgewerkt, moet uit die ‘ontelbare draden’ toch een rode zijn af te splitsen. Misschien valt het dan met die ‘geheimzinnige berichten’ ook reuze mee.
2
Vooral eigenaardig, op het tweede gezicht, is dat zoveel van Mulisch’ protagonisten worden opgevoerd als uitzonderlijk lijdzaam. In De elementen eindigt Dick Bender, berustend in de uitzichtloosheid van huwelijk en carrière, als machine-onderdeel: hij wordt het waterreservoir van een bosbrandbestrijdingsvliegtuig ingezogen. Arnold, in Oude lucht, stelt zijn op het huwelijk uitgekeken eega ter beschikking aan een vakantiekennis, en de vliegramp bij zijn eenzame thuisreis beleeft hij als een wensdroom. Tweederangsacteur Uli Bouwmeester uit Hoogste tijd krijgt een come back in de schoot geworpen, maar in plaats van een nieuw leven te beginnen raakt hij meer en meer de greep kwijt op zichzelf, op zijn verleden, tot hij de geest geeft als het personage dat hij uitbeelden moet. In Het zwarte licht is beiaardier Maurits Akelei schijnbaar weer de oude, na ruim twintig jaar, sinds zijn vriendin hem verliet, als zombie te hebben geleefd – zelfs de muziek die hij maakte hoorde hij niet – , maar wat er in de tussentijd is veranderd ontgaat hem, en nadat zijn in het wilde weg georganiseerde verjaardagsfeestje uitloopt op een fiasco voegt hij zich bij een stoet ondergangsprofeten. Biochemicus Werker uit De procedure voelt zich geroepen om uit levenloze materie een zichzelf reproducerend wezen te scheppen, maar vlucht bij de geboorte van zijn kind, en als hij kort voor zijn overlijden toch eindelijk de voor zijn – doodgeboren – dochter bestemde kamer binnengaat doet hij dat ‘met onwillige benen, als een robot’. In De aanslag sluit anesthesist Anton Steenwijk zich af voor een als twaalfjarige beleefd drama (‘Het is gebeurd zoals het gebeurd is, en daarmee klaar.’), maar hoe verbijsterd hij ook is als hem jaren later, tegen zijn zin deelnemend aan een vredesdemonstratie, bij toeval ter ore komt wat destijds vooraf ging aan de executie van zijn ouders en broer, Duitse vergeldingsmaatregel na de aanslag op een NSB’er, daarna vermant hij zich en laat zich verder meevoeren met de massa. In het verhaal De grens (uit Oude lucht) krijgt de na een auto-ongeluk ongedeerd gebleven hoofdpersoon te horen dat zijn bewusteloze vrouw beland is op een provinciegrens, waarna hij zich erbij neerlegt te moeten wachten tot duidelijk wordt welke instantie bevoegd is haar te hulp te komen – dat zij intussen overlijdt dringt niet tot hem door.
Anders dan bovengenoemden verzetten de gebroeders Joziasse uit het verhaal De sprong der paarden en de zoete zee (De versierde mens) zich wel degelijk tegen hun lot: voor hen is het IJsselmeer nog altijd Zuiderzee, dus keren ze na gedwongen evacuaties steeds weer terug naar hun oude woonplaats op het voormalige eiland Schokland. Maar tijdens een tocht over hun vroegere viswater vertelt broer Gnodde een via via opgevangen ondergangsverhaal door als was het een godengeschiedenis, een mythe, en dan roeien ze niet verder en zinkt hun bootje in de zoete zee: uiteindelijk, zich opgenomen wetend in een door goden voorbeschikt bestel, gaan ze toch gelaten ten onder. Bij onvrijwillige dadeloosheid ligt het uiteraard anders. De hoofdpersoon uit De val, van de vijfenvijftigste verdieping van een flatgebouw afgeblazen, wordt zowaar vele etages lager weer naar binnen gezogen zodra hij zich voorhoudt dat wat hij meemaakt iets is ‘wat hij wilde, waartoe hij beslist had’.
Uit eigen beweging in actie komende personages, heel wat minder vaak voorkomend in Mulisch’ werk, vergaat het overigens lang niet altijd beter dan de dadelozen. Van Andel, uit Chantage op het leven,schoffeert opzettelijk zijn zich niet om hem bekommerende huisgenoten, de te verwachten uitstoting neemt hij voor lief. Archibald Strohalm tracht zijn medeburgers voor volksverlakkerij te behoeden en drijft zichzelf tot waanzin. Op zoek naar de stenen tafelen kan Quinten, uit De ontdekking van de hemel, onmogelijk weten dat hij een van Hogerhand opgedragen missie vervult waar ternauwernood zegen op rust. Bij destijds actuele parapolitieke bewegingen – Provo in Bericht aan de rattenkoning, de Parijse studentenrevolte in De toekomst van gisteren – , hoe kansloos ook, blijken de actievoerders overigens wel verzekerd van Mulisch’ minzame aandacht.
3
Opvallender dan zij die zichzelf uitrangeren zijn degenen bij wie de geest heeft gecapituleerd voor het lichaam. Bij Sylvia uit Twee vrouwen was de oorzaak nog een onbezonnen eigen besluit: als rücksichtsloze en uiteindelijk voor allen fatale reactie op de kinderwens van haar partner Laura installeert zij, zonder een van beiden daarin te kennen, zich als barend voorwerp tussen Laura en diens ex-echtgenoot. Daarentegen kan de heer Tiennoppen, die in de bundel Het mirakel verschillende rollen speelt, in het titelverhaal alleen maar perplex toezien hoe hij zijn vrouw toeblaft hem te verlaten: ‘reeds was zijn lichaam bezig met de uitvoering, onafhankelijk van de gedachte’. In het verhaal Wat gebeurde er met sergeant Massuro? (De versierde mens)valt zelfs elk spoor van bewustzijn weg bij de op Nieuw-Guinea gelegerde titelheld: met geen mogelijkheid kan hij tot zich laten doordringen voor de dood van een inlands meisje verantwoordelijk te zijn: ‘Ik voel me niet’ – en hard als steen als hij is wórdt hij daarop van steen. In het nog hyperbolischer verhaal Quauhquauhtinchan in den vreemde, ook uit De versierde mens, begaat de dertienjarige Quauhquauhtinchan vadermoord, de daad van een onmens. Maar al wist hij op dat moment niet wie zijn slachtoffer was, hij heeft gedaan wat als jongetje kan worden gedácht om “groot” te zijn, de vader elimineren, en dus, onder de titanische last van zijn schuldgevoel, wordt hij groot, te groot, zo groot ten slotte dat onder zijn gewicht de aarde bezwijkt.
4
Buitensporiger nog dan zij bij wie het lichaam onopzettelijk de overhand krijgt zijn Mulisch’ personages die hun identiteit afstaan uit vrije wil. Zo laat de argeloze Tanchelijn, uit het gelijknamige toneelstuk, zich een goddelijke status inblazen door ex-priester Everwachter (‘Hij is mijn verstand.’), waarna hij verandert in een infantiele machtswellusteling die door dezelfde Everwachter moet worden omgebracht. In Siegfried tracht Herter zich zozeer te verplaatsen in Hitler, door hem gezien als ‘het geïncarneerde nietigende Niets’, dat hij uiteindelijk de eigen persoonlijkheid prijsgeeft – mompelend ‘hij is hier’ sterft hij. De heer Tiennoppen heeft in Gelijkenis te lang elke van hem verwachte rol gespeeld toen iedere passant weer een ander in hem zag: ‘Er kan mij niets gebeuren,’ houdt hij zich voor, ingerekend als vermeend oorlogsmisdadiger, ‘ ik ben afwezig.’ En in Paralipomena orphica vereenzelvigt de hoofdpersoon, door zijn geliefde verlaten, zich met een door ontrouw tot moord gedreven, geëxecuteerde negentiende-eeuwse armoedzaaier, maar als bon-vivant denkt hij zich een passender levenseinde in.
Ook een voorwerp blijkt in staat zodanige dwanggedachten op te roepen dat daarbij de eigen persoonlijkheid wegvalt. In De diamant verandert een edelsteen de een na de ander in een door hebzucht gedreven wezen. In Het theater de brief en de waarheid is acteur Herbert zichzelf niet meer meester na een poging om via een aan hem gerichte, zelf geschreven dreigbrief zijn vrouw te verlossen van een uitzichtloze depressie: ‘er was geen verschil meer tussen mij en mijn rol, […] zelf verdween ik daar op een of andere manier tussenuit.’ Zelfmoord is het gevolg, ook voor zijn vrouw die, teneinde hem vrij te pleiten, zich in het spiegelverhaal als afzender opwerpt: ‘het leek of niet zij de brief in haar macht had, maar de brief haar.’
Zelfs een onzalige, tot obsessie uitgroeiende eigen gedachte is af te wentelen op een van buiten komende macht – om er vervolgens aan toe te geven. Bubanik, uit Twee opgravingen, strevend naar een uit louter Gutmenschen bestaande wereld, waartoe uiteraard eerst de huidige populatie dient te worden verwijderd, schrijft zijn idee-fixe toe aan ‘een duistere onbegrijpelijke kracht: de demon, die bezit van mij had genomen’, en sticht alvast een kolonie van volgelingen. Als stof voor een roman lijkt een in nevelen gehulde vijftiende-eeuwse expeditie onbruikbaar,maar een kennelijk toch onontkoombare schrijfopdracht, leidend tot het construeren van De ontdekking van Moskou, kwam van een per visioen verschenen bisschop, al was het daarbij volgens de schrijver ‘alsof ik mijzelf aankijk’.
5
Door alles over hun kant te laten gaan, meer door alleen nog fysiek te functioneren, en vooral door een ander voor zich te laten denken – de kriskras door Mulisch’ werk verspreide personages, hoe uiteenlopend daarin ook neergezet, werden hierboven gegroepeerd naar hun toenemende vatbaarheid voor het afglijden naar een willoos, zichzelf wegcijferend, als automaat handelend wezen. Veelvuldig optredend, ten slotte, zijn dan ook de romanfiguren die al zonder meer handelen als een robot, een machine.
Een aanzet tot dit ontmenselijkte specimen lijkt gegeven in het toepasselijk zo geheten Voer voor psychologen, wanneer de kleine Harry in zijn eentje naar de winkel mag om een pakje ‘Lucky Strike’ te kopen. ‘Een opdracht! Ik! Ik!’ denkt hij. Maar bij terugkomst is zijn vader verdwenen. Zijn moeder kijkt niet naar hem om. De huishoudster, de tuinman roept hij aan: ‘Ik heb sigaretten gehaald! Voor pappa!’ Geen reactie. Ten slotte kan hij alleen bij zijn hond, bij zijn speelgoed troost vinden: ‘Ik word zelf een pop.’
Rekende Harry nog op een pluimpje, rampzalig wordt het wanneer de zichzelf uitschakelende mens, ongeacht de gevolgen, alleen de opdracht nog ziet. Als bevlogen Freud-discipel bijt Wilhelm Reich zich in Het seksuele bolwerk steeds maniakaler vast in het primaat van de seksualiteit, juist nadat zijn leermeester daarvan weer afstand neemt, totdat zijn monomanie uitloopt op totale gekte. De Russische soldaat Waranef uit Mulisch’ debuut Tussen hamer en aambeeld schiet werktuigelijk op het door hem bewaakte gebied een verdwaalde Engelse politicus neer – voorteken van de Koude Oorlog. In het toneelstuk De knop zien de oppassers bij een toestel dat, in werking gesteld, de wereld vernietigt zichzelf nog slechts als ‘vinger op de knop’, en ten gevolge van een uit de hand lopend spelletje voltrekt de catastrofe zich dan ook met een vingerknip.
De meest sinistere machinemens lijkt Norman Corinth, Amerikaans oorlogsvlieger tijdens de Tweede Wereldoorlog, hoofdpersoon in Het stenen bruidsbed: ‘Wij gooiden Dresden kapot omdat het Dresden was, zoals de joden geslacht werden omdat het joden waren. Verder geen boodschap.’ Ruim tien jaar nadien, als congresbezoeker terug in Dresden, is het hem nog altijd onmogelijk daarop terug te zien: ‘Voelde ik mij maar slecht – dan voelde ik mij!’ Maar in De zaak 40/61 staat Mulisch tegenover een machinaal handelend mens van vlees en bloed, de als SD-klerk omhooggevallen schrijftafelmoordenaar Eichmann, in de Tweede Wereldoorlog verantwoordelijk voor de organisatie van deportaties naar concentratiekampen, ‘[d]e machine, die voor alles deugdelijk is’, die, ware hij van joodse afkomst, naar eigen zeggen fanatiek zionist zou zijn geweest.
6
Het individu op het hellende vlak naar als machine handelend wezen – uit de ‘ontelbare draden’ van Mulisch’ organisme lijkt deze rode dus wel te ontwarren. En waarom de lezer dat schrikbeeld wordt voorgehouden blijkt onder meer in De zaak 40/61: ‘de dingen konden wel eens in die zin veranderen (waar niet weinig tekenen op wijzen), dat er steeds minder christenen, kommunisten, socialisten en nazi’s zullen komen, steeds minder ideologen en gelovigen, tot er alleen nog Eichmanns bestaan in een wereld van machines.’ Enkel Fidel Castro blijkt in Het woord bij de daad expliciet ‘een mens tegenover een machine’.
Die onheilsprofetie wordt de lezer des te nadrukkelijker ingeprent doordat van alle hoofdrolspelers in Mulisch’ werk juist zij die te werk gaan als automaat toch een enkele keer de kans krijgen weer tot zichzelf komen. In het verhaal Oneindelijke aankomst, uit Chantage op het leven, keert de ik-persoon aangeslagen terug uit een onderwereld waaruit alleen was te ontsnappen door het opvolgen van per grammofoon doorgegeven opdrachten: ‘Robot, homunculus liep ik voort.’ Maar hoewel hij zich daarop voegt bij een groep lanterfanters beseft hij ertoe te zijn voorbestemd ooit weer ‘naar de kelder terug te gaan en weg te reizen.’ De lethargische hoofdpersoon in De pupil, aankomend schrijver, protegé van de schatrijke Madame Sasserath, die hem ‘een Parnassus’ in het vooruitzicht stelt, wordt plotseling door haar opgedragen bij een officiële gelegenheid een toespraak te verzorgen, en reageert dan als automaat: ‘de zinnen verlieten op eigen kracht mijn mond en ook zelf hoorde ik dan pas voor het eerst wat ik beweerde.’ Pas daarna ziet hij in, als pupil, hol vat, zich los te moeten maken van Madame Sasserath, negatieve muze, om zijn Parnassus op eigen kracht te bestijgen, en de dan opdoemende, alleen voor hem waarneembare figuren herkent de lezer als personages uit Mulisch’ werk.
Machinemens-af nec plus ultra is duikbootbestuurder Bernard Brose in het titelverhaal van De versierde mens. Om de mensheid te redden moet Brose dienst doen als projectiel (‘De machine was zijn lichaam. Hij was van ijzer geworden.’) en wel door het schip van het de wereld beheersende Beest op te blazen, waarbij zowel duikboot als eenpersoonsbemanning onherroepelijk ten onder gaan. Bij alle voorafgaande pogingen om het Beest uit te schakelen had Brose zich aangemeld, en voor deze opdracht was hij aangewezen. ‘Wat maakt het uit of hij het vrijwillig deed of dat hij een bevel opvolgde? Maar het scheen iets uit te maken,’ bedenkt hij. En hoe hij zich ook inspant om in zijn missie te slagen, hoe hij ook probeert zich zijn opdrachtgever voor te stellen als projectie van zijn eigen wil, steeds weer duikt hij op het laatste moment onder zijn doel door, totdat hij zonder zuurstof naar de zeebodem zakt.
7
Resteren de ‘geheimzinnige berichten’. Om die ontraadseld te zien wacht de gevorderde Mulisch-lezer in spe al een rijkdom aan lectuur over de autobiografische, verteltechnische, symbolische, filosofische, mythologische, hermetische en gnostische of anderszins esoterische elementen in ’s meesters geschriften. Niet geheel uit te sluiten is dat een enkele keer bij raadpleging daarvan door de bomen het bos min of meer uit het zicht raakt, maar men kan zich alvast schrap zetten door ook dan uit te gaan van een onderliggende, zich in Mulisch’ werk articulerende, primair op een ethische bipolariteit gerichte leesstrategie zoals die, naar de welwillende lezer niet zal zijn ontgaan, hierboven gevolgd werd.
Bernard Heijne zegt
Waar zit de schrijffout? In de introductie wordt gesproken van ‘afleveren’ in de tekst zelf evenwel van ‘afleren’