Frans in Middelnederlandse teksten
Een van de interessantste ontwikkelingen van ons vak is dat men zich heeft afgekeerd van de zuiverheid. De fictie – of het ideaal – dat er hier in de Lage Landen altijd Nederlands gesproken werd, dat zich hier een cultuur ontwikkeld heeft die los staat van andere culturen, een cultuur van louter originele geesten, is verlaten. Juist het voortdurende contact met andere culturen, maakt ons laaglanders tot wie we zijn.
Een aardig voorbeeld is een nieuw artikel van de Utrechtse onderzoeker Jelmar Hugen in het vaktijdschrift Neophilologus, over het gebruik van het Frans in Middelnederlandse literatuur. Het Frans en de Franse cultuur waren in de middeleeuwen natuurlijk de grootste invloed, al was het maar omdat lange tijd het centrum van onze cultuur in de Vlaamse steden lag, waar heel veel mensen van huis uit Frans spraken. Er werd Frans gelezen en er werd uit het Frans vertaald. Maar, zo laat Hugen zien, ook werd er Frans gebruikt in de Middelnederlandse cultuur.
In zijn artikel onderzoekt Hugen wat de functie van dat Frans was. Hij onderscheidt er twee: een ernstige en een satirische. In ernstige teksten werd soms Frans gebruikt om historische authenticiteit te benadrukken. Als iemand iets in de werkelijkheid in het Frans zei, wordt dat ook in het Frans weergegeven, zoals in de laat-dertiende-eeuwse Kroniek van Woeringen:
Daer bi riep al in fransoes.
Daar riepen ze allemaal in het Frans naar Guy van Simpoel toen hij de bisschop naderde: ‘Dood, dood de valse priester!’. Ik beheers de Franse taal niet goed, maar ik geloof dat dit in het Frans betekent: ‘Dood de priester, hij is slecht!’ (Het is trouwens interessant dat de schrijver fransoys en walsch door elkaar gebruikt, maar daar gaat Hugen niet op in.)
Van Simpoel her Ghi,
Doen hi quam den bisscop bi:
‘Tuwe, tuwe li fans prester !’.
Ik ben des fransoys niet wel meester,
Maer ic wane, alsoe bediet dit walsch:
‘Doodet den pape, hi es valsch!
Een andere functie van Frans in serieuze Nederlandse teksten was om wijsheid uit te drukken. Om die reden werden bijvoorbeeld spreekwoorden in het Frans aangehaald. Overigens laat Hugen ook zien dat het Latijn blijkens sommige teksten dan nog nét een trede hoger stond in de middeleeuwse hiërarchie van talen. Wat in het Frans gezegd werd, was de moeite van het overwegen waard, maar wat in het Latijn gezegd werd was bijna per definitie waar.
Hugen keek ook naar satirische tekstjes: liedjes uit het Gruuthuse-handschrift en versies van het Reynaerd-verhaal waarin Frans wordt gebruikt. In navolging van Bart Besamusca laat Hugen zien hoe het Frans eigenlijk altijd spottend wordt gebruikt: een personage dat Frans spreekt heeft het hoog in zijn of haar bol. Zoals de echtgenote van Koning Nobel:
Ten lesten sprac die coninghynne:
Eindelijk sprak de koningin: ‘Heer, in godsnaam, geloof niet alles wat mensen u vertellen en oordeel niet te haastig’
Sier, pour dieu, ne croys mye.
Toutes choses que on voys dye.
Et ne jures pays legierement.
Het serieuze gebruik en de satire presenteren natuurlijk twee kanten van dezelfde medaille. Als een taal wordt gebruikt voor verheven zaken, zijn er ook mensen die de taal gebruiken om zich verhevener voor te doen dan ze zijn.
jandeputter zegt
Het is natuurlijk een beetje flauw om over spelfout te vallen, maar hier is taalkundig iets aan de hand. Het verhaal heet van den vos Reynaerde, waarbij de stam wordt verbogen met -de. De stam is echter ‘Reynaert’, met een ’t’. die niet stemhebbend is. Nu gebeurt het wel vaker dat moderne lezers uit de titel ‘Van den vos Reynaerde afleiden dat de de naam van de vos ‘Reynaerd’ moet zijn, maar die vorm is in het Middelnederlands niet geattesteerd. Er is hier dus taalkundig iets aan de hand, en laat degene die deze fout maakte nu net een taalkundige zijn, die het vast wel kan verhelderen, wat de afwisseling tussen ’t’ en ‘d’ verklaart.
Marc van Oostendorp zegt
Mij lijkt eigenlijk dat het niet onlogisch is om aan te nemen dat de onverbogen vorm Reynaerd is, gegeven het feit dat de verbogen vorm Reynaerde is. Die twee vormen contrasteren met bijv. Tibeerte – Tibeert, met altijd een t.
Het Nederlands van Willem had dan ook al het verschijnsel dat we verscherping noemen, of Auslautverhärtung: stemhebbende medeklinkers zoals d, b, z, en v worden aan het eind van een woord stemloos. En dus zeggen we (in modern Nederlands) bat, wep, huis en lief naast verbogen badden, webben, huizen, lieven. Het verschil met het middelnederlands is dat wij nu voor de plofklanken d en b die verscherping niet meer opschrijven, maar voor de wrijfklanken z en v wel. Willem schreef kennelijk wel die verscherping op.
Mij lijkt niet vol te houden dat er een regel moet zijn dat je voor de spelling van middeleeuwse namen precies de vorm moet aanhouden die het corpus je biedt. Ook een vorm die je ervan af kunt lijden zoals Reynaerd-verhaal, vind ik te verdedigen, want in mijn ogen is Reynaerts naam wel degelijk ‘eigenlijk’ Reynaerd.