Dit is een afgeslankte versie van de afscheidsrede die Fons Maes heeft uitgesproken naar aanleiding van zijn afscheid als hoogleraar Communicatie en Cognitie aan Tilburg University op 18 maart 2022. De volledige tekst kunt u, met meer nuances en verwijzingen, hier vinden.
Ik neem u mee naar een op het eerste gezicht verrassend klein onderwerp in het vakgebied van taal en communicatie, het gebruik van de aanwijzende voornaamwoorden of demonstratieven dit en dat en naar de daarbij behorende vraag: waarom en wanneer gebruiken we dit, waarom en wanneer dat?
Daarmee is het raadsel van de titel meteen opgelost: taal is meer dan dat, het is ten minste een kwestie van dit en dat. Maar er is meer: dit en dat vertellen veel over ons complexe communicatiegedrag. En dus laat de studie van dit en dat de fluïde grenzen zien tussen taal-, tekst- en communicatiewetenschap en toont ze het blijvende belang van taal en taaltheorie in het uitdijende onderzoekslandschap van taal en communicatie.
Demonstratieven dus. In het Nederlands hebben we de twee woorden dit en dat, met daarbij twee varianten, deze en die, die we gebruiken bij mannelijke en vrouwelijke naamwoorden en in het meervoud. Dit/deze en dat/die hebben de basisbetekenissen van respectievelijk dichtbij en veraf. Als ik dus verwijs naar dit en dat, wordt altijd bedoeld dit of deze en dat of die.
Er moet iets ingewikkelds of interessants zijn aan die woorden. Te veel academici maken er zich druk over. Demonstratieven roepen niet alleen filosofische vragen op over hoe taal met de werkelijkheid is verbonden, maar ook een veelheid aan taalkundige en psychologische vragen, over hun ontstaan, de verspreiding in de talen van de wereld, hun grammaticaal gedrag, de manier waarop ze geproduceerd en begrepen worden, hun betekenis en hun functie. Ik beperk me hier tot één simpele vraag over de functie van demonstratieven: waarom en wanneer dit, waarom en wanneer dat? Ik vertrek van deze stelling: In het verschil tussen dit en dat zie je in het klein de werking terug van de fundamenten van menselijke taal en communicatie. Fundamenten die communicatie, hoe simpel of complex ook, succesvol maken.
Wanneer is communicatie succesvol? Ik zie voor deze gelegenheid vier noodzakelijke voorwaarden:
- Als we erin slagen op een gepaste manier verschillende betekenissystemen te combineren. Dat noemen we in vaktaal ‘multimodaliteit’.
- Als we de aandacht van de geadresseerde kunnen trekken.
- Als we gepast rekening houden met wat de ander wel en niet weet.
- Als we erin slagen een sociale relatie met de ander op te bouwen, te onderhouden en te orchestreren.
In de manier waarop we dit en dat gebruiken vind je dus in miniatuurvorm terug hoe die vier voorwaarden het communicatieve gedrag sturen.
Demonstratieven in taal
Demonstratieven hebben een aantal eigenschappen die hen belangrijk en merkwaardig maken. Ten eerste, we gebruiken ze vaak, ze zijn heel frequent. Neem nu het duo dit en dat en vergelijk het met twee andere woorden, bijvoorbeeld rodebladluisverdelgingsmiddelverbodsbepaling en gelebladluisverdelgingsmiddelverbodsbepaling. De kans dat je vanavond je bed haalt zonder dit of dat, is even klein als de kans dat je een van die twee lange woorden nog nodig hebt. Naar schatting is één van de 200 woorden die we gebruiken een demonstratief. Dit half procent lijkt weinig, maar is heel veel, als je bedenkt dat we als volwassen taalgebruiker 40.000 woorden ter beschikking hebben.
Demonstratieven zijn ook universeel. Er zijn ongeveer 7000 talen in de wereld. Het is voor taalkundigen moeilijk om het eens te worden over kenmerken van taal die voor alle 7000 talen gelden. Zelfs voor evidente dingen als het bestaan van naamwoorden en werkwoorden, zijn overtuigende tegenvoorbeelden te geven. Maar tot dusver zijn geen voorbeelden gevonden van talen die het moeten stellen zonder demonstratieven. Tot nader order zijn die dus universeel en dat is een sterke aanwijzing dat ze cruciaal zijn.
Demonstratieven zijn een frustratie voor etymologen, taalliefhebbers die graag zoeken naar de oorsprong van woorden. Demonstratieven zijn zelden of nooit van een ander woord afgeleid, zijn vaak ook erg kort en basic. Het is een stuk makkelijker om elke 200 woorden dit of dat te zeggen, dan rode- of gelebladluisverdelgingsmiddelverbodsbepaling.
Demonstratieven zijn oeroud: in de literatuur vinden we overtuigende argumenten dat ze vroeg een rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van de taal van de mens.
Demonstratieven zien we ook vroeg opduiken bij de ontwikkeling van taal bij elk kind, ergens in de éénwoordfase tussen jaar 1 en 2.
Ten slotte, talen hebben altijd meer dan één demonstratieve variant. In het Nederlands hebben we twee varianten zoals het Engels, Frans of Italiaans. Het Duits heeft die ook, maar de ene variant (jene(r)) wordt niet zo vaak gebruikt. Vele talen hebben een tussenvorm erbij, zoals in het Spaans (ese) of Japans (are). Er zijn interessante uitzonderingen van talen waar demonstratieven meteen aangeven of een object zich boven of onder bevindt, of het zichtbaar of bekend is of niet. Dat zijn vaak talen zonder internet of bibliotheek, talen dus die volop de interactie met de echte wereld aangaan, in plaats van te investeren in geschreven of digitale communicatie.
Demonstratieven zijn dus frequent, universeel, oeroud, primair, basic en nooit alleen. Veruit de meeste taalgebruikers moeten het wel met twee varianten doen: iets voor dichtbij, iets voor veraf, zoals het Nederlandse dit en dat. Wat kun je met die spaarzame tweedeling in communicatie bewerkstelligen? Welnu, in deze twee zandkorrels van de taal zie je de hele wereld van communicatie. Of minder metaforisch: in het verschil tussen dit en dat zie je de vier basismechanismen aan het werk van menselijke communicatie. En die mechanismen maken het verschil tussen dit en dat ingewikkelder dan we vermoeden.
Betekenissystemen combineren – multimodaliteit
We gebruiken verschillende kanalen om te communiceren: praten, schrijven, wijzen, uitbeelden. Dat noemen we in vaktaal multimodaliteit. Demonstratieven zijn het prototype van multimodale communicatie. Ze betekenen zelf weinig, in tegenstelling tot woorden als ‘tafel’ of ‘lopen’. Ze krijgen betekenis door datgene waar ze naar verwijzen. Figuur 2 toont de basisfunctie van demonstratieven: taal die samen met een handgebaar naar een zichtbaar object verwijst. Alle drie de betekenissystemen dragen bij. Het lijkt simpel, maar computertaalkundigen hebben in de jaren 70 behoorlijk wat werk gehad om de toenmalige computers deze simpele act te laten begrijpen. Figuur 3 laat het Media Lab zien van het Massachusetts Institute of Technology (MIT) eind jaren 70, volgestouwd met high tech materiaal van toen. De onderzoeker in de zetel wijst naar de wereldkaart aan de muur, met een vinger vol met sensoren en instrueert de computer: zet (put) de roze bol (that) waar de vinger naar wijst (there). Twee kamers vol apparatuur had de computer nodig om dat te begrijpen.
In deze multimodale situatie lijkt het verschil tussen dit en dat simpel: we gebruiken dit voor iets dat zich dichtbij ons bevindt, dat voor veraf. Toch doen we dat vaak niet, we verwijzen vaker met dit als we meer nadruk willen geven of preciezer willen zijn, ongeacht afstand. Geef je mensen bijvoorbeeld een laserpen om te praten over een object op verre afstand, dan blijken ze een sterke neiging te hebben om dit te gebruiken: hun dichte betrokkenheid bij het onderwerp is dan belangrijker dan de fysieke afstand met het object. Het meest eenvoudige gebruik van dit en dat is dus toch al iets ingewikkelder.
Aandacht delen
Het gebruik van dit en dat wordt intrigerender als er een conversatiepartner in de buurt is. Demonstratieven nodigen de ander uit de aandacht te delen en waren daarmee wellicht een van de eerste vormen van menselijke communicatie zo’n 100.000 jaar geleden. Gedeelde aandacht zorgt niet alleen voor een gezamenlijke fysieke ruimte, maar creëert ook een gevoel van gezamenlijke aanwezigheid. En dat gevoel beïnvloedt sterk het gebruik van dit en dat. Vraag je proefpersonen om objecten te identificeren die zich op verschillende afstanden van de spreker bevinden, dan blijken ze feilloos in staat te zijn varianten te gebruiken op basis van hun afstandsbetekenis: hoe dichterbij, hoe meer dit, hoe verder weg, hoe meer dat. Maar vraag je twee proefpersonen samen een puzzel te leggen, dan verkiezen ze dit omnaar puzzelstukjes te verwijzen ongeacht afstand. Blijkbaar vatten ze alle stukjes op als deel van hun gezamenlijke taakomgeving. Vele experimenten tonen ondertussen aan dat demonstratieven in interactie eerder gebruikt worden om een gezamenlijke aandachtsruimte te creëren dan om afstand uit te drukken.
Kennis opbouwen en delen
Gedeelde aandacht is op zijn beurt het begin van het opbouwen van gedeelde kennis. Demonstratieven spelen een grote rol als kinderen de wereld en de taal leren kennen. De keukensituatie in Figuur 5 illustreert een van de ingewikkeldste taalfilosofische problemen: die van de onbepaaldheid van de betekenis van de woorden. Een kind, zonder kennis van de plantaardige yoghurt met kersensmaak van Alpro, vraagt wadisda; een ouder op de achtergrond doet zijn best om datgene te antwoorden wat het kind zou kunnen willen weten: een soort yoghurt, iets lekkers, de afbeelding van een kers, het merk Alpro. Een puzzel voor het kind, door de onbepaaldheid van betekenis, maar, het is voor kinderen dé manier om de wereld en de taal te leren kennen. Door steeds weer de wadisda-vraag te herhalen, zien ze gaandeweg patronen, leren ze objecten te vergelijken, te categoriseren en te benoemen.
Demonstratieven helpen ook om aan te geven wat spreker en toehoorder al dan niet weten. Neem nu de vier zinnen in Figuur 6. Bij de eerste zin is het duidelijk dat ze allebei van het ongeval afweten, bij de tweede is het alleen de toehoorder, bij de derde alleen de spreker en bij de vierde weet geen van beiden waarover het gaat. Het demonstratief dat geeft dus informatie over gedeelde kennis. We moeten het in het Nederlands met hetzelfde signaalwoord doen, maar er zijn talen, zoals het Andoke, de taal van een inheemse bevolkingsgroep uit Colombia, die voor elk van deze situaties een eigen demonstratief hebben. Dat we in het Nederlands hier het woordje dat gebruiken en niet dit, heeft dus ook weer niks met afstand te maken, maar alles met datgene wat we als kennis veronderstellen bij de toehoorder.
Sociale relaties orchestreren
Maar met communicatie verwerven we niet alleen kennis, we bouwen er een compleet sociaal leven mee op. In communicatie moeten we niet alleen rekening houden met de kennis van onszelf en anderen, maar ook met wat wij en anderen denken, denken te weten, geloven, vinden en voelen, een breed scala van attitudes en affecties dus.
Van wijzende kinderen weten we dat ze doorgaans uitgroeien tot volwassenen die in staat zijn op ingewikkelde manieren rekening te houden met wat anderen denken, vinden en voelen. Of we daar altijd blij mee zijn, valt sterk te betwijfelen. Hoe vaak zijn we niet al boos geweest bijvoorbeeld “omdat wij dachten dat zij dachten dat wij kwaad over hen spraken”, terwijl dat helemaal niet het geval was?
En ook hier weer: demonstratieven zijn uitstekende manieren om subtiel signalen te geven over wat we denken, vinden en voelen over de andere of over het onderwerp. Als mensen gevraagd wordt om individuele woorden los van context aan te vullen met ofwel dit ofwel dat, blijkt er merkwaardige overeenstemming te zijn. Dit krijgt de voorkeur bij woorden voor vriendelijke, onschuldige en hanteerbare dingen, dat bij woorden voor lastige, gevaarlijke en minder hanteerbare dingen. Met echte afstand heeft het wederom niks te maken, wel met de positieve of negatieve gevoelswaarde die we aan dingen toekennen.
Maar in context en met een toehoorder erbij is het toch weer ingewikkelder. Neem de vier voorbeelden in Figuur 7. Ze hebben alle vier de verre variant, in dit geval die vanwege het vrouwelijke of mannelijke naamwoord dat volgt. Maar ze hebben een verschillend effect. Links drukt die de mentale afstand uit tussen sprekers en hun onderwerp en heeft het een negatieve connotatie, rechts heeft die een positieve connotatie en drukt het de aansluiting uit die de spreker wil maken met zijn toehoorder.
Samenvattend, in het gedrag van dit en dat zien we de basismechanismen terug van menselijke communicatie: betekenissystemen combineren, aandacht trekken en delen, kennis opbouwen en delen en sociale relaties orchestreren.
En wat met demonstratieven in teksten?
Tot dusver hebben we demonstratieven bediscussieerd in gesproken taal en verwijzend naar dingen buiten taal. Als we taal schrijven of lezen, valt er nauwelijks te wijzen naar dingen buiten taal. Dus zou je kunnen denken dat we in teksten veel minder demonstratieven gebruiken dan in gesproken taal, net zoals je in Mali minder sneeuwruimers vindt dan in Zweden. Maar dat klopt helemaal niet. Demonstratieven zijn actief en frequent in geschreven tekst. De beroemde uitspraak van Shakespeare laat zien hoe normaal het is om met demonstratieven te verwijzen naar iets wat we net hebben geschreven of gezegd: To be or not to be. That is the question.
De vraag die dan rijst: hoe zit het in teksten met de variatie tussen dit en dat? Je zou kunnen zeggen: we gebruiken dit als we naar iets verwijzen dat we net geschreven of gezegd hebben en dat als we naar iets verwijzen dat al wat langer geleden is. Maar dat klopt niet, zoals Shakespeare’s voorbeeld al laat zien. Het verschil lijkt in teksten weinig uit te maken. We vroegen mensen onlangs om fragmenten aan te vullen waarin één woord (dit of dat) ontbrak en vonden grote variatie in hun antwoorden en verwarring omdat ze het gevoel hadden geen basis te hebben voor de ene of andere keuze. Had Shakespeare er destijds this van gemaakt, dan is de kans groot dat we die versie een stuk normaler zouden vinden. Toch vind je honderden studies waarin subtiele verschillen toegeschreven worden aan dit en dat in teksten. Het probleem van die studies is dat ze zich beperken tot de heldere en uitzonderlijke voorbeelden met een duidelijke voorkeur voor dit of dat. Ze laten de vraag open: hoe zit het dan met de bulk van de gevallen waarvoor het blijkbaar niet veel uitmaakt?
Dit is het antwoord dat wij op die vraag hebben: als we schrijven en lezen, hebben we een duidelijk doel voor ogen. Als schrijver willen we vertellen, uitleggen of evalueren en elk van deze doelen roept bij de lezer verwachtingen op die in de loop der jaren in talloze leeservaringen zijn opgebouwd. Die verwachtingen betreffen de keuze van onderwerp, het taalgebruik, de structuur, of de stijl. Maar de grootste gemene deler is volgens ons de verwachting dat de verschillende tekstdoelen een verschillend soort sociale relatie vooronderstellen tussen schrijver, lezer en onderwerp. Demonstratieven geven uitdrukking aan die relatie.
Dat hebben we onderzocht door het gedrag van duizenden demonstratieven te analyseren in drie soorten teksten: expositorische uiteenzettende teksten van Wikipedia, narratieve vertellende krantenberichten van Associated Press en evaluatieve beoordelende boekbesprekingen van Amazon (Figuur 9). In expositorische teksten gaat het vooreerst om een hechte relatie tussen de schrijver en zijn onderwerp, een relatie die zijn neerslag vindt in een grote voorkeur (80%) voor dit demonstratieven op Wikipedia. Nieuwsberichten zijn vertellend en richten zich meer naar de lezer. De grote voorkeur voor dat demonstratieven (79%) in nieuwsberichten geeft uitdrukking aan die schrijver-lezer relatie. Bij evaluerende teksten zie je beide bewegingen: zelf verantwoordelijkheid nemen voor een oordeel (dit) maar tegelijk toch ook de welwillendheid van de lezer proberen te winnen (dat), en dus een wat gelijkere verdeling (40% vs. 60%).
Tekstdoelen dus die verwachtingen oproepen over de sociale relatie tussen schrijver-onderwerp-lezer en demonstratieven die subtiel meehelpen om die sociale relatie tot uitdrukking te brengen.
Taal is meer dan dit en dat
Met dit en dat kom je in communicatie dus een heel eind. Tegelijk is het een druppel op een communicatieplaat die met de dag groter en heter wordt. Het is niet moeilijk om de afgelopen decennia digitale vooruitgang te zien, net als merkwaardige vormen van achterwaartse vooruitgang op elk van de vier punten die we bij de demonstratieven hebben besproken.
Technologie maakt het communicatiegedrag met de dag visueler, interactiever en multimodaler. Wie een kwart eeuw geleden nog dacht een gat in de markt te zien door een boek te schrijven over instructieve teksten, is ondertussen al lang door youtube ingehaald. Maar hoe verfijnder de visuele technologie wordt, hoe meer onze visie vertroebeld raakt door deep-fakevideo’s, memes en gemanipuleerde beelden. Aandacht delen wordt steeds meer aandacht zoeken. De wijsvinger hebben we ondertussen vervangen door de duim. Met de echte duim kunnen we een partner zowel een eenzaam bestaan als een liefdevolle relatie ‘in-swipen’ en de digitale kan even dodelijk zijn als die van Romeinse keizers. Kennis delen we in alle formaten, degelijke kennis opbouwen wordt met de dag moeilijker. De informatiemist maakt eerder onzeker dan goed geïnformeerd. En serieuze informatie komt meer en meer achter betaalmuren terecht, terwijl de onzin vrij en gratis blijft rondgaan.
De grootste impact heeft digitalisering gehad op onze sociale relaties. Communicatie wordt met de dag socialer, maar ook sociaal dwingender. Zelfs een e-booklezer ontsnapt niet aan sociale verplichtingen: een account maken, een review schrijven, aanbevelingen ontvangen. Simpele taalexperimenten maken duidelijk dat sociale relaties ons meer waard zijn dan een nuchtere kijk op de wereld. Wie gevraagd wordt het ontbrekende woord in te vullen in een zin als Hillary bekritiseerde Donald omdat …. gek was, zal met grote voorkeur kiezen voor hij boven zij. Donald was gek en riep zo de kritiek van Hillary over zich heen. Zo begrijpen we het werkwoord bekritiseren; zo begrijpen we de wereld van kritiek geven en krijgen. Maar, eens we weten dat het hier gaat over Clinton en Trump, dan zullen aanhangers van die laatste veel vaker de andere keuze maken. In hun ogen kan Donald immers niet gek zijn. Het toont aan dat attitudes en overtuigingen de blik op taal en de wereld vertroebelen. Wie denkt dat goed geïnformeerd zijn het beste tegengif is tegen dit soort vertroebelingen moet ik teleurstellen. Vraag je aan even goed geïnformeerde Republikeinen en Democraten in de VS om een risico-inschatting te maken van de klimaatdreiging, dan zullen Republikeinen het risico systematisch lager inschatten dan Democraten. Zij gebruiken meer kennis om betere tegenargumenten te ontwikkelen. Gelukkig is er nog een lichtpunt. Hoe meer mensen geïnteresseerd zijn in en nieuwsgierig zijn naar wetenschap, hoe minder gevoelig ze zijn voor zulke vertroebelingen. Helaas is dit interessante inzicht van, voor en over geprivilegieerde geesten nauwelijks een begin van een oplossing voor de groeiende polarisering in de samenleving.
Het lijkt wel alsof het lot van communicatie vergelijkbaar is met dat van het klimaat. Wat in eeuwen zorgzaam is opgebouwd, wordt in korte tijd door overbelasting bedreigd. Grenzen tussen soorten boodschappen en modaliteiten worden vager, net als onze inschatting over wat je wanneer met beeld kunt bereiken en wanneer je taal nodig hebt, wanneer de kracht van directe gesproken interactie nodig is en wanneer de afstand en het geduld van schrift beter. We lijken minder en minder zeker over de betrouwbaarheid van informatie en over de intenties achter boodschappen. De pittige kruiden van de social presence, likeability en interaction satisfaction lijken steeds meer de smaak te bepalen.
Maar dat doemdenken is overdreven, ontsproten aan een verouderend brein dat zich ergert aan de amusement-items in het dagelijkse nieuws en dat te laat beseft dat de kinderen niet naar de volgende Paw Patrol aflevering kijken, maar naar een reclameblok tussenin. Ook de nieuwe generatie krijgt weer de tijd om ervaring op te doen met nieuwe genres en hun conventies. Bovendien, onbetrouwbare bronnen, bedrieglijke intenties en fake news zijn van alle tijden.
Maar vooral: we hebben ondertussen een groeiende verzameling experts klaarstaan om ons te behoeden voor het ergste: afgestudeerden en stafleden van de opleidingen Communicatie- en Informatiewetenschappen CIW.
Laat een reactie achter