Een van de eerste lessen die een schrijver van zijn of haar redacteur leert is: gebruik niet te veel adjectieven. M. Vasalis leerde het van Simon Vestdijk en Hella S. Haasse volgde in deze het advies op van neerlandicus A.L. Sötemann. De dichter of schrijver dient het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden te beperken, evenals herhaling van hetzelfde woord. Sholeh Rezazadeh lapt in De hemel is altijd paars, beide wetten aan haar laars.
Tijdens het symposium over Vestdijk als brievenschrijver, vorige jaar 13 november, gaf Maaike Meijer, biografe van M. Vasalis, een onthullend voorbeeld van de bemoeienis van Vestdijk met de publicatie van Vasalis’ eerste gedichten in het tijdschrift Forum. Vestdijk als coach. In een reactie van 13 december 1935 schrijft hij aan ‘mejuffrouw Leenmans’ dat ze talent heeft. Maar ze is te breedsprakig: ‘Het duidelijkst blijkt dit uit uw overvloedige adjectieven: ‘Fijne, dichte, witte, bitt’re mist” is precies 4 woorden te veel, of 3, want mist is gewoonlijk “fijn” etc., terwijl “fijn” en “dicht” elkaar zelfs tegenspreken, tenzij u de ontwikkeling van de mist heeft willen weergeven, maar dan is het niet duidelijk genoeg.’ Vestdijk heeft zelfs invloed gehad op de uiteindelijke versie van het beroemde gedicht ‘De idioot in het bad’ (Vestdijkkroniek, nr. 139, 2022).
In de pas verschenen biografie van Hellas S. Haasse, Leven in de verbeelding, vertelt biografe Aleid Truijens dat er in de jaren zestig bij uitgeverij Querido geen redacteur was die zich intensief met het werk van Haasse bezighield. Voor redactiewerkzaamheden in het algemeen werden deskundigen van buiten aangetrokken. Een van hen was A.L. Sötemann: ‘Wel nam ze [Haasse] regelmatig haar werk in wording door met de neerlandicus A.L. Sötemann die naast zijn werk als docent, bij Querido schrijvers begeleidde. In 1968 werd hij benoemd tot hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Utrecht en hield hij op met redactiewerk. Haasse vertelde aan haar latere redacteur Patricia de Groot dat ze van hem had geleerd niet zoveel bijvoeglijke naamwoorden te gebruiken, dat haar stijl dan krachtiger werd – aan de directe, bondige stijl waarin Een nieuwer testament is geschreven, is te zien dat ze dit advies ter harte had genomen.’
Dat waren nog eens tijden. Een hoogleraar in spe als redacteur. Wie zou de redacteur van Sholeh Rezazadeh zijn geweest? Nieuwsgierig naar de ‘poëtische zinnen in een hechte compositie’ (uit een citaat in Het Parool op de flaptekst) schafte ik het boek aan. De eerste alinea van het boek was meteen al een drempel waarover ik struikelend het boek in viel: ‘Het kostte enige tijd voordat het stampende geluid van de treinwielen op het spoor de plaats innam van dat van de claxon en het schakelen tussen versnellingen, van dat van drukke straten die altijd vol auto’s zijn. Maar net besefte ik dat dat geluid langzaamaan stilletjes in mijn gedachten en herinneringen is gekropen. Net als alle andere dingen die hier, voordat ik het me realiseerde, tussen mijn hersencellen zijn gekropen.’
Veel ‘dat’, en het ‘geluid’ is ‘stilletjes’ in het hoofd van de ‘ik’ gekropen. In de laatste alinea van de eerste bladzijde nestelt ‘iets ovaals zich achter mijn borstbeen’. De schrijfster heeft ‘iets’ met ovaal. Het woord komt vaker voor. Onder andere in ‘een kleine ovale bril’ (p. 28), ‘het ovale volume’ p. 35, ‘het ovale volume van mijn hart’ p. 161. Op bladzijde 11 lees ik: ‘Ze is iemand wier hart in haar ogen zit.’ Zit, in deze zin is bepaald niet poëtisch. De aansluitende zin evenmin. Deze is eerder raadselachtig: ‘Haar groene ogen kloppen hard, als een bos van licht.’ Als de hoofdpersoon bij vriend Mees achterop de fiets op de bagagedrager langs de grachten van Amsterdam rijdt, staat er: ‘Ik heb nog nooit bij iemand achterop gezeten, laat staan in de met water gevulde straten van Amsterdam.’ Mees zegt: ‘Je kunt mijn rug vasthouden als je wil.’
Ook qua compositie (inhoudelijke tegenstrijdigheden) is er nog wel iets op het boek aan te merken, maar echt opzienbarend is het buitenproportioneel herhalend gebruik van de woorden ‘kleuren’, ‘kleurrijke’ en ‘gekleurde’. Het begint al op de tweede bladzijde, met ‘kleurrijke geesten’, op de derde bladzijde gevolgd door ‘de kleuren’ en ‘gekleurde jasjes’. Op p. 10 ‘kleurrijke jurken’, p. 23 ‘kleurrijke theepotten’, en op dezelfde bladzijde ‘lange kleurige jurk’, op de volgende pagina ‘gekleurde tapijten’ en ‘kleurige knoopjes’. Op de volgende bladzijde ‘kleurt’ de hemel donker en staat er op een foto ‘een kamer vol kleurige kelims’, volgende bladzijde ‘kleurrijk kleed’.
Het is duidelijk, hoofdpersoon Arghavan, van Iraanse afkomst, is dol op ‘al die mooie kleuren’ (p. 29). Bladzijde 30: ‘prachtige kleuren’, ‘kleurrijke stoffen’, ‘kleurrijke aquarium’, p. 31 ‘kleurrijke jurken’. Op p. 35 duikt er een vogel op met ‘kleurrijke veren’, Arghavan denkt onder aan dezelfde bladzijde aan ‘de schoonheid van de kleuren’. Op p. 48 ‘een kleurrijke en levendige herinnering’, p. 66 ‘kleurrijke brede koperen dienbladen;’, p. 67 ‘kleurrijke bladen’ en ‘kleurrijke schalen’, p. 72 ‘kleurrijke geesten’. Nou ja, enzovoort. Het gaat het hele boek zo door. Heeft niemand dat gezien? Het is de vijfde druk! Of zijn dit, bijna honderd jaar na Vestdijk en Forum, ‘poëtische zinnen’? ‘Een nieuw geluid,’ klinkt de aanbeveling van Kader Abdolah op de achterflap van De hemel is altijd paars. Een nieuw geluid is het zeker, zij het behoorlijk eentonig.
Sholeh Rezazadeh is het best als ze zonder poëtische poespas schrijft over ongemakkelijke situaties. Haar jeugd in Iran, de spanningen in het gezin, de ruzies van haar ouders, de vader die aan opium verslaafd raakt, het vertrek van de moeder. Ook tekent zij scherp haar ongemak als zij in gezelschap is van Mees en zijn Nederlandse vrienden. Ze voelt zich ontworteld, buitengesloten, alleen. Daar kunnen zelfs de kleurrijkste kleren in haar tweedehandswinkel niets aan veranderen.
Robert Kruzdlo zegt
Nederland is een grijs land, grijze nevelen voor blauwe wolken, vuil grondnevel, grijs neemt het groen over, grijze kleren enzovoorts. Ik citeer uit een boek van D. H. van Voss. Ik denk dat Sholeh Rezazadeh naar de kleuren van haar land (terug)verlangt. Martin Bril: Om niet te zeggen dat sprake was van een overweldigende grijsheid. Het land was grijs, de lucht was grijs, de zee was grijs — en alles tussen lucht en land was ook nog eens grijs.
Een zegen is het soms met die bijvoeglijke naamwoorden.