Op de veel te jonge leeftijd van 44 jaar overleed op 19 april Christophe Madelein. Christophe was niet alleen een uitstekend onderzoeker maar bovenal een zeer beminnelijk mens, die vanwege de hem kenmerkende bescheidenheid en gedrevenheid op veel waardering kon rekenen in de wereld van de letterkundige neerlandistiek en die van de 18de-eeuwse letterkunde in het bijzonder.
Christophe (geboren op 31 januari 1978) volgde de opleiding taal- en letterkunde (Nederlands en Engels) aan de Universiteit Gent. In 2000 studeerde hij af bij Anne Marie Musschoot op een onderzoek naar het autobiografisch schrijven van Paul de Wispelaere. Voor zijn vervolgstudie en doctoraatsonderzoek dook Christophe onder begeleiding van Jürgen Pieters in de literatuur van de (lange) 18de eeuw. In 2001 zette hij aan de hand van een analyse van Keats’ ‘Ode on a Grecian Urn’ de verschillen tussen de leesmethodes van het New Criticism en het New Historicism uiteen. Die studie vormde zijn afstudeerwerk voor de interuniversitaire master-na-masteropleiding literatuurwetenschap. In die jaren was hij ook actief als literatuurcriticus voor Leesidee en voor het dagblad De Financieel-Economische Tijd. In 2008 resulteerde zijn bijdrage aan een Gents onderzoeksproject over het verhevene in de Nederlanden in een fraai proefschrift: Juigchen in den adel der menschlijke natuur: Het verhevene in de Nederlanden, 1770-1830. In 2011 verscheen dat werk in boekvorm bij de Gentse Academia Press. Het werd een van de meest toonaangevende studies over het verhevene in de Nederlandse literatuur en Christophe zette zo, samen met enkele generatiegenoten, de 18de eeuw in Vlaanderen op de kaart. In het deel van de GNL over de literatuur van de Zuidelijke Nederlanden van de achttiende eeuw plaatst Tom Verschaffel Christophe in het rijtje van de drie jonge Vlaamse pioniers die een lans braken voor dit onderzoeksveld (naast Timothy De Paepe en Bram Van Oostveldt). Hij stelt vast dat Christophe en zijn generatiegenoten de ‘literatuurgeschiedenis niet zozeer opvatten als een studie van literaire teksten, maar van begrippen, opvattingen en praktijken’. Ook roemt hij de ‘meertalige’ insteek van de onderzoekers.
Als we het proefschrift van Christophe bekijken, dan valt naast zijn contextuele benadering inderdaad het internationale perspectief op. Het sublieme wordt benaderd vanuit de Engelse, Franse en Duitstalige tradities om uiteindelijk bij de Nederlanden te belanden. Vanuit die internationale context bekijkt hij hoe ook Nederlandse schrijvers zich uitgebreid met dat concept bezighielden. In hetzelfde jaar als de verschijning van zijn proefschrift gaf hij samen met zijn promotor en Piet Gerbrandy teksten over het verhevene van Bilderdijk, Kinker en Van Hemert uit in de Retorica-reeks van de Historische Uitgeverij. Aan de hand van bekende auteurs als Bilderdijk en Kinker en minder bekende figuren als Van Goens, plaatst Christophe de literatuur van de achttiende-eeuwse Nederlanden in een traditie van internationaal debat en transnationale wisselwerking die voor die periode zo kenmerkend was. Ook op dat vlak was Christophe dus een pionier. De transnationale benadering van literatuur is immers pas sinds tien jaar een belangrijk aandachtspunt in de neerlandistiek geworden.
Christophe was van het principe dat het voeren van onderzoek geen eenzame bezigheid kon en mocht zijn. Hij organiseerde verschillende congressen en symposia, zag co-publiceren als een verrijking en hield contact met onderzoekers uit verschillende disciplines binnen de geesteswetenschappen. Zijn engagement op dat vlak blijkt misschien nog het best uit zijn jarenlange inzet voor de Belgisch-Nederlandse Werkgroep 18e Eeuw. Christophe oordeelde als bekwaam jurylid van de Scriptieprijs 18e Eeuw over tientallen masterproeven en was sinds 2008 lid van de redactie van het tijdschrift De Achttiende Eeuw, en later van het gelijknamige jaarboek. Binnen die redactie stond Christophe bekend als iemand die gedegen commentaar leverde, geen verkeerd geplaatste komma over het hoofd zag en vond dat een goede vergadering moest worden afgesloten met gezelligheid op café – en of het gezellig was.
Niet alleen wat de insteek van zijn onderzoek betreft maar ook op het vlak van zijn wetenschappelijke contacten had Christophe een internationale oriëntatie. In 2010 organiseerde hij in Gent voor de Werkgroep 18e Eeuw een van de eerste internationale congressen in de Lage Landen over de Verlichting vanuit een breed cultuurhistorisch perspectief, met sprekers als Peter Clark en David Sorkin. In 2013 bekleedde hij aan de University of Pennsylvania (VS) de Breughel leerstoel. Ondertussen richtte hij zich aan de UGent op een postdoctoraal project waarin het 18de-eeuwse epos centraal stond. Hij werkte rond dat thema veel samen met Lotte Jensen, wat onder andere resulteerde in een studiedag en een themanummer van Spiegel der Letteren over het Nederlandstalige epos. Sinds die tijd ging zijn onderzoek steeds vaker de richting uit van een meer diepgravende duiding van een of enkele teksten en ook schuwde hij de confrontatie niet met stukgelezen klassiekers. De laatste jaren legde hij zich voornamelijk toe op het werk van H.K. Poot. Hij werkte aan een langer essay waarin hij in de lectuur van een gedicht van Poot een reflectie beoogde over de relevantie van het historisch letterkundig onderzoek voor vandaag. Hieraan werkte hij gestaag verder ook nog nadat hij in 2016 te horen had gekregen dat hij ongeneselijk ziek was. Te hopen valt dat een versie van deze tekst, jammer genoeg postuum, alsnog het licht kan zien. Christophe was iemand die de moed niet opgaf en maar bleef doorgaan, ondanks alles – zijn enthousiasme voor de literatuur en het onderzoek kende bijna geen grenzen.
Ook buiten de academische wereld was Christophe gedreven door literatuur. Hij was de laatste jaren actief lid van Gent Leest, een digitaal platform voor Gentse boekenwormen. Christophe reikte deze community geregeld leestips aan – gaande van klassiekers als Eco’s In de naam van de roos tot Zadie Smiths actuele Overpeinzingen – en hield het gesprek over literatuur en literatuuronderzoek gaande aan de hand van Facebookpolls: Hoeveel boeken lees jij gemiddeld per jaar? Welke auteur verjaart op dezelfde dag als jij? Welke boeken hebben jou wakker geschud op het vlak van racisme? Maak jij aantekeningen in boeken? Het zijn vragen die duidelijk maken dat de onderzoeker en de enthousiaste lezer in Christophe één en ondeelbaar waren. Wie ooit een lezing van hem hoorde, of een tekst van hem las, zal het kunnen beamen: leesplezier, verwondering en kennisoverdracht gingen bij hem organisch samen.
Frappant is zijn conclusie bij een bespreking van Lieke Marsmans essay voor Gent Leest (15 februari 2021). Het citaat behoeft weinig toelichting. Het tekent de wilskracht, moed en eerlijkheid die wij in Christophe bewonderen:
De volgende scan duurt vijf minuten is niet zomaar een autobiografisch verslag van een kankerpatiënte; het is ook de neerslag van de wilskracht om zich er niet bij neer te leggen, ondanks de donkere momenten, die absoluut niet uit de weg gegaan worden. De twijfel en de angst worden open en bloot op tafel gelegd, maar nooit om medelijden op te wekken, maar wel om zichzelf voortdurend in vraag te stellen: “Ervaar ik kanker als De Hel omdat ik dat echt zo voel of omdat dat nu eenmaal de reputatie van kanker is, al helemaal voor wie het op jonge leeftijd krijgt?” Die eerlijkheid maakt dat het in zekere zin ook troostend werkt.
Sarah Adams, Lars Bernaerts, Jürgen Pieters, Lieke van Deinsen, Kornee van der Haven (namens de UGent, Vakgroep Letterkunde / Werkgroep 18e Eeuw)
Anne Marie Musschoot zegt
Een fraai en warm stuk is dat. Veel dank daarvoor aan de auteurs.