Heb ik De lezende mens wel echt gelezen? Ik kreeg van de uitgever een pdf opgestuurd – daar vraag ik meestal om, mijn huis is te vol – en die heb ik op mijn tablet gelezen. Maar De lezende mens is een hartstochtelijk pleidooi voor het papieren boek. De auteurs combineren bovendien de hoogste kwaliteiten van de auteur van een non-fictieboek: eruditie en leesbaarheid. Alles hebben ze gelezen over alle eigenschappen van het lezen – van de manier waarop het brein letters ontcijfert tot de voordelen van het vertalen om beter door te dringen tot de tekst – en ze combineren dat in een zwierig betoog.
Het boek is daarom alleen al een pleidooi voor het lezen doordat het zo prettig leest.
Wat ik heel sympathiek vind is dat Hisgen en Van der Weel daarbij onbekommerd conservatief durven te zijn. Zolang we niet zeker weten dat er iets is dat beter is, dat het diepe lezen, het lezen van een tekst waarbij je doordringt in alle betekenissen die er in ieder woord meeklinken, waarbij je je niet laat afleiden door ieder nieuw berichtje op de sociale media, zolang dat er niet is, doen we onze papieren boeken nooit weg. En zo mondt het boek uit in stellingen als:
- Lezen van een scherm is niet gelijkwaardig aan het lezen van papier. Tekst op een scherm mist de fysieke verankering die papier biedt en geeft daardoor veel minder steun voor het geheugen. Scrollen en hyperlinks zorgen voor verdere complicatie.
En zelfs:
- Neem jezelf niet in de maling. Een boek is een boek, maar een luisterboek is dat niet, want het is een luisterervaring, waarvoor je niet eens geletterd hoeft te zijn. Zie daarom een luisterboek niet als substituut voor het lezen van een boek.
Trainen
Hoeveel sympathie ik ook heb voor het ongegeneerde conservatisme van Hisgen en Van der Weel, toch volgen zulke stellingen niet uit hun betoog. Om ze te begrijpen is het geloof ik wel van belang te beseffen dat de schrijvers een onderscheid maken tussen drie soorten lezen, drie ‘leesmodussen’: diep lezen, scannend lezen en geabsorbeerd lezen. Daarbij beschouwen ze diep lezen duidelijk als de superieure vorm: je leest precies en kritisch, en bent je bewust van de context waarin een en ander wordt gezegd. Dat staat tegenover scannend lezen, waarbij je razendsnel door de tekst gaat, op zoek naar informatie, en geabsorbeerd lezen waarbij je je door een boek laat meeslepen (en dus niet de kritische afstand houdt van het diep lezen).
Diep lezen leidt volgens Hisgen en Van der Weel tot ‘diep denken: je trainen in concentratie, in moeite moeten doen om je een en ander voor te stellen en een ingewikkeld betoog te volgen, je afzonderen en alleen zijn met de gedachten van een ander, dat alles verbetert je cognitieve vermogens. Dat is bovendien een levenslang proces, stellen zij: je kunt altijd een nog betere lezer worden. Ze presenteren lezen, met name diep lezen, als een vorm van cognitieve topsport, iets dat je almaar moet trainen en waarin je dan steeds beter kunt worden.
In dit licht moeten we de genoemde bezwaren tegen het lezen van een scherm zien: scannend lezen gaat best van een scherm, maar scrollen en hyperlinks zorgen potentieel voor teveel afleiding. Bovendien is het lastiger om een tablet te gebruiken als ‘fysieke verankering’ bij ingewikkelde gedachten – wat er weer toe leidt dat je snel maar wat anders gaat doen.
Twents accent
De bezwaren tegen het luisterboek zijn wat lastiger te begrijpen, ook omdat Hisgen en Van der Weel er verder nauwelijks op ingaan. In eerdere passages van het boek zeggen ze ook dat het probleem van het luisterboek is dat je er niet ‘geletterd’ voor hoeft te zijn, maar dat geldt dan toch alleen voor geletterdheid op het meest basale niveau: het herkennen van de vorm van letters en leestekens. Om een heel boek tot je te nemen als luisterboek moet je, lijkt mij, wel degelijk allerlei hogere cognitieve functies aanspreken: informatie combineren, onthouden wat er twee uur eerder allemaal is gezegd, enzovoort.
Hisgen hanteren hun scheiding – en hun hiërarchie – tussen de drie vormen van lezen dan ook wel erg scherp. Paradoxaal genoeg laten ze zelf zien dat je ook een vrij willekeurige tweet van Thierry Baudet diep kunt lezen, en ik geloof dat ik in mijn eigen leespraktijk voortdurend schakel tussen de drie modussen die zij identificeren: in de vijf of zes uur per dag dat ik aan het lezen ben, scan ik nieuwe teksten meestal eerst, maar soms word ik ineens gegrepen en raak geabsorbeerd, en dan ineens wil ik over een passage weer dieper nadenken en doe ik een poging ‘diep’ te worden. Dat schakelen gaat moeiteloos en gebeurt voortdurend, zoals ik bijvoorbeeld ook soms overschakel naar een paar taalkundige manier van kijken naar een tekst: wat een bijzondere zinsbouw wordt hier gebruikt.
Ik heb het idee dat ik daar ook niet alleen in ben, dat die driedeling analytisch misschien handig is, maar in de praktijk van het lezen onbruikbaar. En dat bovendien de hiërarchie tussen de drie modussen contraproductief werkt: je bent geen betere lezer als je voortdurend op diep staat. En hoewel een luisterboek waarschijnlijk wat lastiger is voor bepaalde vormen van analytisch lezen (omdat je minder gemakkelijk terugbladert), werkt het heel goed voor geabsorbeerd lezen en zelfs, naar mijn ervaring, wel weer voor andere vormen van ‘diep’ lezen: je gaat bijvoorbeeld door het boek heen aan de hand van een ander, de voorlezer, en kunt er daardoor voortdurend nadenken over de verschillen in interpretatie van die ander en de jouwe: waarom legt zij nu hier de nadruk zo op? Waarom geeft ze dit personage een Twents accent?
Het leven zelf
Waar ik geloof ik ook niet alleen in ben: dat ik schakel tussen beeld, geluid en papier. Vanwege permanent ruimtegebrek én omdat ik nieuws van websites en sociale media oppik, lees ik meestal van het scherm (en dat dan op zijn beurt afwisselend van mijn laptop, mijn telefoon, een tablet en een e-reader). Als ik in de trein zit met mijn ogen dicht, luister ik graag naar een roman. Voor ontspanning lees ik het liefst van papier – tijdschriften en boeken. Geen van drieën zou ik willen missen. Ik ben dan ook aan weinig dingen zo verslingerd als aan lezen.
Hoeveel sympathie ik ook heb voor het onversneden leesconservatisme, we moeten denk ik ook verder: vormen van lezen niet afkeuren omdat er geen letters aan te pas komen of geen vaste bladspiegel, maar proberen een modus te vinden om ze te integreren. Het is waar dat de samenleving gebouwd is op boeken, het is ook waar dat er weinig gaat boven je terugtrekken in angello cum libello, en het is ook waar dat je in dat hoekje dingen kunt doen die je verder nergens kunt. Maar lezen is geen topsport – of vooral: lezen is niet alleen maar topsport. Lezen is het leven zelf, vaak flauw en oppervlakkig, met een enkele keer een piekervaring. Ik denk dat het beter is mensen aan het lezen te krijgen door ze vertrouwd te maken met het alledaagse ervan dan met de angstige verwachting dat ze iets heel lastigs moeten doen.
Ruud Hisgen en Adriaan van der Weel. De lezende mens. De betekenis van het boek voor ons bestaan. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2022. Bestelinformatie bij de uitgever.
anna zegt
Helemaal eens, Marc! Ik lees het liefst van papier, maar maak (helaas door omstandigheden) veel vaker gebruik van luisterboeken en/of ebooks, waarbij ik bij de ebooks de letters knettergroot kan maken, dankzij…..
Poëzie is trouwens aan te raden te ‘lezen’ via een luisterboek, mits de lezer een goede voorleesstem heeft.
Anna
Dennis Smit zegt
Interessante materie, hier valt veel over te zeggen. Dat lezen van papier minder steun voor het geheugen biedt, klinkt niet gek. Ik kan een beklijvende passage in een papieren boek makkelijk opzoeken en weet dan dat-ie linksonder of rechtsboven staat terwijl het scherm een grote scrollbrij toont. Anderzijds is het zoekloepje natuurlijk een veel grotere uitkomst.
Juist lezen van papier kan net zo afleidend zijn als lezen van een scherm, zeker bij non-fictie: ik pak er toch steeds mijn telefoon bij om even een Wikipagina te checken of een plaatje op te zoeken – en voor je het weet ben je eindeloos aan het sneeuwballen op internet. In een boek over een dynastie dat ik momenteel lees, blader ik voortdurend terug naar de stamboom aan het begin om het verhaal beter in de tijd te kunnen plaatsen – en dat is ongetwijfeld ‘diep lezen’, maar ook hakkelend en afleidend lezen. Uiteindelijk beklijft van zo’n boek na lange tijd toch vooral een bepaalde basisgedachte of sfeer en weet je echt niet meer of Frans III nou voor of na Jan IX kwam, of je nu leest van scherm of papier of met je oren.
Volgens mij combineren veel mensen lezen en luisteren: lezen op een rustig moment, vervolgens luisteren tijdens huishoudelijke klusjes of op de fiets, en dan thuis het boek weer oppakken. Ik geloof meteen dat luisteren dan eerder afleidt, al was het alleen al omdat je voortdurend de omgeving aan je voorbij ziet trekken terwijl de verteller onverdroten doorgaat (en sowieso nooit even stopt om je ergens op te laten kauwen). Zouden de loopeenden bij boer X er nog zijn? Waarom liggen die boomstronken onder dit viaduct? Tegelijkertijd denk ik bij die plekken ook altijd weer terug aan de verhalen die ik er langsfietsend beluisterde. Dat effect wordt versterkt als verhaal en omgeving bij elkaar passen. Bij een avondwandeling door een buurt met kronkelige straatjes denk ik bijna altijd wel even aan de waanzinnige veertiende eeuw; in mestgeur en mist denk ik terug aan Wieringa’s heilige Rita.
Sommige boeken zijn dan weer niet geschikt om te beluisteren omdat je zoiets simpels als de leestekens en witregels nodig hebt om de draad niet kwijt te raken. De hoogstapelaar van Wessel te Gussinklo vond ik een zeer geslaagd leesboek en een minder geslaagd luisterboek, omdat je alle gedachtestreepjes, puntkomma’s en dergelijke voor je moet zien – anders wordt het koeterwaals.
Leve het luisteren, trouwens. Zonder de bekende luisterdiensten zou ik er niet over peinzen de biografie van koningin Juliana te lezen.