Een bericht van een bevriend tijdschriftredacteur deed me bijna wanhopen aan de staat van de wetenschap. Er zijn collega-onderzoekers die weigeren om proefschriften te bespreken met als argument: het gaat hier om junior-collega’s en een negatieve recensie kan hun carrière schaden.
Misschien gebruiken die collega-onderzoekers dat argument slechts als smoesje: het is niet zo sjiek om zomaar nee te zeggen en dus bedenk je een argument dat sympathiek klinkt. Maar het past in een patroon en dat patroon is verontrustend genoeg, zeker als je, zoals ik, al vijfentwintig jaar regelmatig proefschriften bespreekt. Honderden moet ik er al besproken hebben in de loop van de tijd. Is dat moreel verkeerd?
Volwaardig wetenschapper
Een deel van het patroon is dat de leeftijd tot waarop mensen kennelijk beschermd moeten worden tegen kritiek steeds verder opschuift. Toen ik naar de universiteit ging lag de grens tot ongeveer de eerstejaarsstudent. Ik heb docenten dingen tegen studenten horen zeggen over de kwaliteit van hun argumenten die niemand zich nu meer permitteert. Ook ik niet, hoewel ik stiekem denk dat ik er zelf eigenlijk niet slechter van ben geworden, en dat ik misschien wel mensen de mogelijkheid onthoud om te groeien tegen een Katadreuffiaanse tegenwind in.
Dat de grens inmiddels al voorbij het proefschrift ligt, is wel kwalijk. Een proefschrift geldt nog steeds als iemands meesterproef: het bewijs dat hij of zij zelfstandig onderzoek kan doen. Iemand die doctor voor haar naam mag zetten, is een volwaardig wetenschapper. Maar op iemand moet je dus ook kritiek mogen hebben.
Feilen
Natuurlijk weet ik ook wel: een jonge doctor heeft in het beste geval alleen maar een tijdelijke aanstelling als postdoc en is daarom relatief kwetsbaar. Maar die kwetsbaarheid is er toch: als collega’s jouw onderzoek niet bevalt, wordt het lastig om ooit een vaste baan te vinden. En dan is het misschien beter als de kritiek openlijk geuit wordt en je je daar ook in het openbaar tegen kunt verdedigen. Ik heb op mijn proefschrift indertijd ook één relatief negatieve bespreking gekregen (naast een aantal positieve). Ik heb niet de indruk dat het mij op de een of andere wijze geschaad heeft: de kritiek kwam duidelijk uit een heel andere school dan waarin ik mijn proefschrift schreef en was ook redelijk, gezien vanuit die andere school.
Er is nog iets wat verontrustend is aan de weigering om proefschriften te beoordelen: het betekent dat je kennelijk bij besprekingen van onderzoek van, laten we zeggen, mensen boven de vijftig, wél de botte bijl kunt hanteren. Ik ben, bijvoorbeeld hier op Neerlandistiek, niet wars van de botte bijl, maar vooral als het beleidsmakers en managers betreft, of mensen die op de tévé zomaar iets over taal roepen, zelden over onderzoek. Dat moet je denk ik, los van de plaats van de onderzoeker in de hiërarchie, in eerste instantie altijd met respect behandelen: in bijna ieder onderzoek zit wel iets waardevols en dat waardevoller is interessanter dan de feilen.
Muur
Er zijn ook uitzonderingen. Soms is onderzoek, ook proefschriftonderzoek, gewoon slecht. Dan is het de plicht van collega’s dat te bekritiseren. Ik heb nog steeds bijvoorbeeld geen spijt van dit stukje, dat achteraf misschien zelfs wel te vriendelijk was: het heeft een enorme nasleep gehad en uiteindelijk heeft het ertoe geleid dat een integriteitscommissie van de universiteit de jonge doctoren heeft gesommeerd inzicht te geven in hun data (iets wat ze nooit hebben gedaan). Van het onderzoek dat daar beschreven werd is nooit meer wat gehoord en dat is maar goed ook.
Dissertatieonderzoek is volwaardig onderzoek en het moet als zodanig behandeld worden. Dat betekent dat er ook over worden besproken. De muur van stilte waar menig van dat soort onderzoek, waar mensen jaren van hun leven aan hebben besteed, moet worden geslecht.
Hans zegt
Een ander probleem is dat postdocs het soms niet aandurven een proefschrift te recenseren, uit angst de promotor te kwetsen die wellicht later projectaanvragen of sollicitaties van de recensent zal beoordelen. Ben je opgeleid tot ‘volwaardig wetenschapper’ en dan durf je uit angst voor repercussies niet mee te doen in het vakdiscours.