Men bewijst het werk van Menno ter Braak (1902-1940) geen goede dienst door het kritiekloos te bewonderen.
Deze week besprak ik met onze tweedejaarsstudenten Nederlands in Groningen Ter Braaks essay Het nationaalsocialisme als rancuneleer, verschenen in 1937 als zevende deel in een reeks brochures van het in 1936 mede door Ter Braak en E. du Perron opgerichte Comité van Waakzaamheid. In 2019 werd het boekje herdrukt door Van Oorschot en in 2022 overgenomen door Prometheus. Beide heruitgaven gaan vergezeld van een bewonderde inleiding van Bas Heijne, ‘Met de moed der wanhoop’ (Van Oorschot maakt gewag van een ‘voorwoord’, Prometheus van een ‘essay’). Heijne prijst Ter Braaks ‘moedige, nietsontziende blik’ en benadrukt de actuele betekenis van de brochure.
Waar kwam Ter Braaks cultuur-psychologische diagnose van het nationaalsocialisme op neer? Hij wilde komaf maken met de destijds veelgehoorde gemeenplaats dat rechtsradicalen uitschot waren en dat het wel weer over zou waaien, zeker nu de NSB electoraal op zijn retour leek. Ter Braak wilde dieper steken. Het nationaalsocialisme beschouwde hij als de uitkomst van politiek georganiseerde rancune: de democratie beloofde de mensen gelijkheid op aarde, maar kon die belofte niet waarmaken en voedde zo permanente ontevredenheid en lustopwekkende wraakgevoelens. Uiteraard stonden er lieden klaar om die wraakgevoelens politiek te exploiteren.
Het is de gelijkheid als ideaal die gegeven de biologische en sociologische onbestaanbaarheid van gelijke mensen de rancune promoveert tot een macht van de eerste rang in de samenleving; want wie niet gelijk is aan de ander en toch gelijk aan die ander wenst te zijn, wordt in deze samenleving niet onder verwijzing naar standen of kasten op zijn nummer gezet, maar hem wordt een premie toegekend!
De gevolgen tekenden zich af: oppositie uit principe, haten om te haten, en uiteindelijk ontlading van de wrok op een zondebok. Ter Braaks laatste hoop: het vermogen van diezelfde democratie om de in ieder mens aanwezige rancune te stileren middels spelregels. Wat die spelregels precies zouden moeten behelzen laat hij in het midden, maar studenten konden er zich wel iets bij voorstellen: van de scheiding der machten tot aan een recent kamerdebat over parlementaire omgangsvormen.
Dat Ter Braak in de jaren dertig weerstand opriep is niet verwonderlijk. Die weerstand kwam uiteraard uit rechts-radicale hoek, terwijl voorstanders van het democratische bestel vonden dat hij te weinig praktische oplossingen bood. Ook in 2019-2022 klinkt er kritiek op Ter Braaks vertoog. Die kritiek, verwoord door onder anderen Ewoud Kieft, Merijn Oudenampsen en Chris Rutenfrans,* betreft onder meer de premisse dat de ongelijkheid van mensen een ‘gegeven’ is; dat als het zo is dat de rancune in ieder mens schuilt het vreemd is dat het nationaalsocialisme niet vrijwel iedereen in zijn greep kreeg; dat ‘stilering’ een wel erg machteloos verweer is tegen radicalisering en doodsdrift.
Het zijn terechte bedenkingen, die ook door de goed voorbereide jonge lezers vandaag werden gemaakt (ze leerden eerder al wat een drogredenering is), soms nietsontziend. Op andere momenten groeide de waardering voor Ter Braak: “Hij zou het cancelen afwijzen, want je moet wat ongemakkelijk, confronterend of vijandig is eerst erkennen voordat je het kan beheersen”. Ter Braak beweerde nooit en nergens dat hij een allesverklarende theorie of alomvattende oplossing in de aanbieding had. Hoe meeslepend zijn betoog ook is, een finaal vocabulair zal men er niet in aantreffen. Deze essayist en polemist verdient het niet om te worden afgewezen, noch om kritiekloos bewonderd te worden vanwege zijn ‘nietsontziende blik’. Wij bewijzen hem een dienst door zijn blinde vlekken te benoemen en door onze eigen blinde vlekken onder ogen te zien. Zo herlas ik dan in late uren na een lange onderwijsdag de boeken van Menno ter Braak die destijds en nu nog steeds mijn denken aanwakkeren, terwijl ik in gesprek ben met de vorigen. Met Ter Braak natuurlijk, maar ook met mijn jongere zelf: de over elkaar geschreven potloodstrepen in gelezen en herlezen exemplaren van Carnaval der burgers’**, Afscheid van domineesland, Politicus zonder partij.
Voor mij blijft dit onverminderd belangrijk: Ter Braaks vermogen om de tegenstander, zijn antitype als het ware, in zichzelf te onderkennen: de burger, de dominee, de politicus.
Misschien is dat wel wat Ter Braaks brochure wezenlijk belangrijk maakt voor het heden. Niet dat we met zijn theorie een verklaringsmodel in handen hebben voor de politieke escalaties van nu en voor de aanvallen van binnenuit op de parlementaire democratie en haar instituties, maar het ongemakkelijke inzicht dat engagement een zachte kracht is, een houding die uithoudingsvermogen en denkkracht vereist, die werkelijke offers vraagt en soms nomadische beweeglijkheid, het onder ogen zien ook van wat mijn antitype motiveert – motieven die vaak complexer zijn dan een complex.
Ter Braak engageerde zich met een zaak die groter was dan zijn eigen belang. Ofschoon hij de universiteit na zijn proefschrift vaarwel had gezegd, gaf hij in zijn werk blijk van wat de Britse literatuurwetenschapper Stefan Collini (Speaking of Universities) de essentie noemt van wetenschap: ’the open-ended quest for understanding’.
Menno ter Braak geniet de reputatie een verstandelijke en afstandelijke schrijver te zijn. Dat mag zo wezen. Maar opeens word ik dan weer volkomen geraakt door de laatste zinnen in Politicus zonder partij (1934):
Dit staat voor mij vast: had men mij onder het schrijven van dit boek de dood op korte termijn aangekondigd, dan zou ik die termijn niet gebruikt hebben om het te voltooien; het zou spoorloos weggevallen zijn voor een laatste pijnloze middag in de plantaardige stilte van een dorpstuin en, misschien, voor een gesprek met mijn vrienden van weinig woorden en veel zwijgen, ver van alle wetenschap.
- Zie: Merijn Oudenampsen, ‘De democratie verdedig je niet met Ter Braak’, in: NRC, 28 januari 2022; Ewoud Kieft, ‘De dwang van de eenvormigheid’, in: De Groene Amsterdammer, 17 maart 2022; Chris Rutenfrans in de debatavond over ‘Publieke intellectuelen: Menno ter Braak’ (De Balie, Amsterdam, 24 januari 2018, terug te zien via youtube.)
** In gesprek met een vorige. https://www.dbnl.org/…/_voo01…/_voo013200801_01_0057.php
jandeputter zegt
In het dialectisch denken van Ter Braak is het nazisme een aberratie van het socialisme. Mathijs Sanders haalt gelukkig de meest merkwaardige passage uit Ter Braaks pamflet aan. Wie in de jaren dertig het Nationaalsocialisme omschrijft als een ideologie die als ideaal heeft de gelijkheid van de mensen, heeft weinig van deze ideologie begrepen….
p.s de link naar “in gesprek met een vorige is dood.
Ronald V. zegt
Het socialisme is veelkoppig. Naast bijvoorbeeld het leninisme is er de humanistische sociaaldemocratie, waarin gelijkheid gezien werd als gelijkwaardigheid. Het subtiele idee van gelijkwaardigheid is toch wat anders dan het botte idee van gelijkheid. Of Ter Braak de diverse relevante nuances zag in het socialisme, weet ik niet. En inderdaad, het fascisme streefde noch gelijkheid noch gelijkwaardigheid na. Het wilde een hiërarchische en hardhandige samenleving van leiders, opperleiders en allerlei volgzaam voetvolk. Aldus leek het nogal wat op de politieke ideologie van Plato.
Het conflict tussen mensonwaardige dictatuur en menswaardige democratie is thans nog steeds actueel. Het lezen van Ter Braak, die ik beschouw als een tentatief denker, kan zeker geen kwaad. Maar of liefhebbers van dictatuur vooral gedreven worden door rancune en liefhebbers van democratie vrij van rancune zijn, lijkt me toch enigszins psychologie van de koude, Siberische grond. Wellicht heb ik enig of zelfs meer dan enig ressentiment jegens dictatuur en hebben sommige voorstanders van dictatuur zeer verheven wrokloze idealen waarbij dan wel het heilige doel alle middelen heiligt.