Rijk is onze taal met het achtervoegsel -en in woorden als eiken, stalen en linnen, voor aard, afkomst of maak. Het kon van invloed zijn op de klinker van het grondwoord, al werd het verschil vaak weer geëffend. Zo hebben wij zowel gulden als gouden en vroeger bijvoorbeeld ook hulten naast houten.
Ontwikkeling en vereenvoudiging
Dit achtervoegsel was oorspronkelijk bijvoeglijk en had in het Oudgermaans nog de vorm *-īn-, los van de mannelijke, vrouwelijke of onzijdige uitgang. In de ontwikkeling van het Nederlands werd dat -ijn, aanvankelijk uitgesproken met lange i, om uiteindelijk in bijna alle gevallen verzwakt te raken tot -en.
Omdat het achtervoegsel aard en afkomst aanduidde kon het ook gebruikt worden voor kinderen en dierenjongen en vandaar verkleining. Dus bij *hōkaz ‘bok’ bijvoorbeeld bestond *hōkīną ‘bokje’, zoals voortgezet door Middelnederlands hoekijn, hoeken. Lang geleden droeg het achtervoegsel de klemtoon, zodat de afleiding van *sū- ‘zeug’ vanzelf werd uitgesproken als *swīną, de voorloper van zwijn. Daarvan afgeleid is ooit zwijnijn, zwijnen ‘van een zwijn’, dus andermaal met hetzelfde achtervoegsel!
Bijvoeglijke naamwoorden met dit achtervoegsel verbuigen we tegenwoordig niet meer. Het is nu een vilten hoed, twee vilten hoeden, maar vroeger twee viltene hoeden. In het Fries is dat nog steeds mogelijk, zij het verouderd en op voorwaarde dat het grondwoord uit één lettergreep bestaat. Dat is mooi te zien in de volgende zin uit 1964 over een scheepswerf. Der wurdt ûnderskied makke tusken in houtene helling en in izeren helling. ‘Er wordt onderscheid gemaakt tussen een houten helling en een ijzeren helling.’
Omluid
Voor een verdere eigenaardigheid van dit achtervoegsel hebben we eerst een algemene klankontwikkeling te beschouwen. In de meeste Germaanse talen bestaat namelijk in meer of mindere mate een verschijnsel dat met een Duits woord i-umlaut wordt genoemd, oftewel i-omluid. Het behelst dat een klinker hoger of meer voor in de mond werd uitgesproken als de volgende lettergreep een *i of *j bevatte.
Een voorbeeld hiervan is hoe *langaz en zijn afleiding *langijaną in onze taal veranderden in lang en lengen. Of zie hoe de oude Germaanse *u, uitgesproken zoals nog in Duits Bund, in het Nederlands doorgaans een o werd, maar in het geval van omluid een u met andere uitspraak werd. Dus *fullaz en *fullijaną werden vol en vullen.
Verder, de tweeklank *ai werd doorgaans onze ee, doch een ei bij omluid. Zo zijn *braidaz en *braidijaną de voorlopers van breed en (ver)breiden. In sommige streken werd *ai altijd een ee. Dat verklaart hoe *klainijaz leidde tot o.a. Westvlaams kleen naast algemeen Nederlands klein. In het zuidoosten daarentegen werd *ai juist steevast een ei. Dus van *bainą naar Nederlands been en Limburgs bein.In het Nederlands hebben de oude klankreeksen *ald/t en *uld/t zich stelselmatig ontwikkeld tot old/t en vandaar oud/t, zolang er geen sprake was van i-omluid. Denk onder meer aan *aldaz, *maltą en *stultaz, nu oud, mout en stout.
Omgeluide vormen
Nu, het hier besproken achtervoegsel *-īn- zou uiteraard ook voor omluid zorgen. Zo komen we van *guldą en *guldīnaz tot goud en gulden (zie kader). Naar voorbeeld van het grondwoord of door nieuwe afleiding ná de tijd dat omluid als verschijnsel van kracht was, hebben we ook gouden. Aldus is het klankverschil tussen grondwoord en afleiding weer geëffend.
Die effening is geschied bij de meeste van deze afleidingen. Daarom hebben we nu bijvoorbeeld houten en stenen in stede van de verwachte vormen hulten en steinen. Die vormen hebben evenwel bestaan, zo blijkt uit een beschouwing van de overlevering. Dat bert [‘bord’], dat hulten wezen soude, dat was al van finen goude, lezen we in de veertiende-eeuwse Roman van Cassamus.
Of neem de dertiende-/veertiende-eeuwse Roman van Heinric en Margriete van Limborch. De Brabantse schrijver heeft het grondwoord en diens verbuigingen steevast met e(e), dus steen, stenen enz., doch de afleiding altijd met ei, dus een steiniin harte, een steinen pilaer en de steinine sale. Een afleiding met een ander achtervoegsel dat ook ooit een *i bevatte en dus evengoed voor omluid zorgde heeft eveneens ei, getuige het meermaals voorkomende gesteinte, niet gesteente.
Enkele van de meer oorspronkelijke vormen die door i-omluid te verwachten zijn en ook daadwerkelijk zijn overgeleverd:
*bainą | been | *bainīn- | beinen |
*flahsą | vlas | *flahsīn- | vlessen |
*glasą | glas | *glasīn- | glezen |
*guldą | goud | *guldīn- | gulden |
*hultą | hout | *hultīn- | hulten |
*stainaz | steen | *stainīn- | steinen |
*wahsą | was | *wahsīn- | wessen |
*wullō | wol | *wullīn- | wullen |
In de zustertalen bestaat of bestond dit klankverschil tussen grondwoord en afleiding ook. Het Oudengels heeft bijvoorbeeld bán ‘been’ en stán ‘steen’ met daarnaast bǽnen ‘van been’ en stǽnen ‘van steen’. En gold ‘goud’ met gylden ‘van goud’. Dat laatste woord zou nu gilden luiden (met de g van give) en heeft zelfs een tijdje in de vorm voortgeleefd, maar is alsnog veranderd in—dan wel vervangen door—golden.
Tot slot
Zoals gezegd is het achtervoegsel in onze taal in de meeste gevallen verzwakt. Enkele uitzonderingen zijn de verzelfstandigde afleidingen vogelijn ‘vogeltje’ in het liedje klein vogelijn op groene tak en met verschoven klemtoon Willemijn ‘Willempje’. Daar heeft het grondwoord een tweede, onbeklemtoonde lettergreep, waardoor het achtervoegsel bijklemtoon kon krijgen en beter bestand was tegen verzwakking. Dat we dan toch ijzeren hebben, niet ijzerijn, komt wellicht door aanpassing aan al die korte afleidingen als eiken en stalen.
Aan u, de geleerde lezer, om gewone stervelingen te beïndrukken met zulk schoons als een glezen huis of wessen neus. Of als een heelalverstand te gewagen van een glezijn huis of wessijn neus.
Verwijzingen
Bergh, L.Ph.C. van den (ed.), Roman van Heinric en Margriete van Limborch, gedicht door Heinric, 2 delen (Leiden, 1846–7)
Bo, L. De, Westvlaamsch Idioticon (Gent, 1892)
Bosworth, J. & T.N. Toller, An Anglo-Saxon Dictionary (Oxford, 1989)
INL, Middelnederlandsch Woordenboek (webuitgave)
INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)
INL, Wurdboek fan de Fryske taal (webuitgave)
Krahe, H. & W. Meid, Germanische Sprachwissenschaft III: Wortbildungslehre (Berlijn, 1969)
Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)
Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)
Popkema, J., Grammatica Fries (2006)
Schönfeld, M., Historische Grammatica van het Nederlands, 8e druk (Zutphen, 1970)
Pek van Andel zegt
Fraai artikel: Daarom heet onze ‘gulden’, de voorloper van de euro, natuurlijk zo, omdat die oorspronkelijk ‘van goud’ was. In het Frans praat men over ‘argent’, omdat geld daar vroeger van ‘zilver’ was. Leuk om Fransen mee te ‘outwitten’ (af te troeven), die zijn namelijk nogal nationalistisch…