In deze vroege dagen van mei lees ik met onze tweedejaarsstudenten Nederlands in Groningen nogal wat literatuur die tijdens en kort na de oorlog werd geschreven en die lange tijd het beeld van die periode zou blijven bepalen. Gisteren bespraken we de novelle De ondergang van de familie Boslowits van G.K. van het Reve uit 1950 en het korte verhaal ‘Het adres’ van Marga Minco uit 1957.
Kleine gebaren. Veel wordt aangeduid en opgeroepen in de vorm van onheilspellende tableaus. Dat de familie Boslowits joods is, laat zich afleiden maar wordt niet opgetekend. Het is de naïeve blik van de jonge Simon die het beeld bepaalt. Hij is de nauwkeurige waarnemer van wat hij niet begrijpt. De dramatische ironie die daardoor ontstaat (de lezer heeft een aanzienlijke kennisvoorsprong) is nog altijd aangrijpend, zo bleek vandaag onder meer toen de ontruiming van de joodse psychiatrische inrichting Het Apeldoornse Bos (21-22 januari 1943) ter sprake kwam. Van alle oorlogsgebeurtenissen waarop de novelle zinspeelt is het deze tragedie die nog het meest expliciet wordt opgeroepen.
Kleine woorden. Indrukwekkend blijft het begin van ‘Het bittere kruid’, de kleine kroniek van Marga Minco, dat begint kort na de evacuatie van de niet-genoemde stad Breda (12 mei 1940):
Het begon op een dag dat mijn vader zei: ‘We gaan eens kijken of iedereen er weer is.”We waren een paar dagen weg geweest. De hele stad had moeten evacueren. In allerijl hadden we een koffer gepakt en ons geschaard in eindeloze rijen mensen die de stad uit trokken in de richting van de Belgische grens. Bettie en Dave zaten toen in Amsterdam. ‘Die merken er niets van,’ zei mijn moeder.
Hoe menselijk, dit onuitgesproken verlangen naar een terugkeer tot het normale op de drempel van de ramp.
Reve en Minco roepen ook die pijnlijke episode uit de bezettingsjaren op, zonder sentiment of psychologiserend commentaar, zonder pathetiek of pretentie. Kijk maar, er staat wat er staat:
Ze [tante Jaanne] vroeg me onmiddellijk mee te gaan en liet me, verpakt in een koffer, een Friese klok, antiek aardewerk, twee ivoren gesneden kandelaars en de twee wandtegeltjes meenemen. Ik bracht alles naar ons huis en keerde nog twee keer terug om oude wandborden, een fototoestel en een fraaie, kleine spiegel te halen.
De ondergang van de familie Boslowits
Iedere keer als ze hier weggaat neemt ze iets mee naar huis’, zei mijn moeder. ‘Al het tafelzilver heeft ze in één keer meegenomen. En dan de antieke borden die daar hingen. Met die grote vazen heeft ze erg moeten sjouwen, en ik ben bang dat ze van het serviesgoed spit in haar rug heeft gekregen.’Mijn moeder schudde meewarig het hoofd. ‘Ik zou het haar nooit hebben durven vragen, Ze heeft het me zelf voorgesteld. Ze stond er zelfs op. Ze wil al mijn mooie dingen redden. Als we hier weg moeten, zullen we alles kwijtraken, zei ze.’
Het adres
Door te vertellen en door namen te geven aan de dingen, herwinnen de vertellers iets van hun handelingsvermogen en van hun zeggenschap over het verleden, dat in die dingen voortleeft.
Liever vertellen dan verteld worden.
Het herlezen van deze verhalen, tegen een nieuwe achtergrond van oorlogsdreiging, was een even beklemmende als fascinerende ervaring.
Ook laten deze teksten – die de nodige toelichting en commentaar vergen; oudere letterkunde dus, boeken ‘die niet meer gelezen worden’ (zo wil de gemeenplaats), in sluimerstand hopend op herontdekking als ‘vergeten klassiekers’ – zien dat de werkelijkheid ingewikkelder is dan wij, vanuit een bedrieglijk superieur perspectief en pasklare denkbeelden, soms denken dat zij is.
Laat een reactie achter