Pinksteren
Hoe kan dit groot geluk toch wezen
dat Gij somwijlen in mij woont,
en aan mijn innerlijke oogen
Uw wonderbare Wezen toont,
en Gij in mij begint te spreken,
zóó, dat ik bevend stil moet staan,
om, met den adem ingehouden,
Uw diepe boodschap te verstaan.
En als Gij dan hebt uitgesproken,
dan komt een stroom van tranen vrij,
omdat Gij mij hebt uitverkoren,
vol boosheid en vol hoovaardij.
Dan ga ik met vernieuwde zinnen
en hoed mij angstig voor het kwaad,
opdat het zuiver zij in ’t harte,
wanneer Gij wéér daar binnengaat.
Zoo leef ik dan in hoop en vreezen
en troost mijn brandend ongeduld
met uitzicht op den dag dat eens toch
Gij eeuwig in mij wonen zult……
Gij hebt mij een man gegeven,
een man en een stralend kind,
en Gij alleen weet hoe teeder
mijn hart die beiden mint,
maar waarom dan sta ik des avonds
aan ’t uiterste eind van mijn tuin,
en hoor hoe de leeuwriken stijgen
omhóóg uit het schemerend duin,
en berg ik mijn hoofd in mijn handen
en ween, omdat ik niet als zij
zingende achter kan laten
wat zich stelt tusschen U en mij……
Agatha Seger (1902-1993)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter