Een zomer met Manon Uphoff (16)
Een van de uitvoerigste studies over het werk van Manon Uphoff tot nu toe is de omvangrijke licentiaatsverhandeling Taal en werkelijkheid in het proza van Manon Uphoff uit 2007, door Lisa Van Achter. Het staat online en het is een lucide werkstuk over een mogelijk wel wat groots thema. Wat is ‘de werkelijkheid’? Wat is ‘de taal’? Hoe verhouden die vreselijk ingewikkelde zaken zich precies tot elkaar?
Van Achter heeft een enorme hoeveelheid wetenschappelijke literatuur over die grote vragen doorgenomen, náást zo’n beetje alles wat Uphoff in 2007 geschreven had (met een zekere spijt meldt ze dat er een heel vroeg, in minuscule oplage verschenen verhalenbundel, alleen te vinden via de Utrechtse Universiteitsbibliotheek, aan haar aandacht is ontsnapt).
Opeenstapelingen van feiten
Het sterkst is Van Achter uiteindelijk in de analyse van individuele verhalen, maar haar analytische kracht blijkt uit het feit dat de ideeën die ze presenteert ook op het werk van de afgelopen vijftien jaar van toepassing zijn. Belangrijk voor de postmoderne traditie waarin ze Uphoff plaatst is volgens haar het essay, en dan ook in de letterlijke zin van het woord: het proberen. De wereld is niet te vatten, ook niet in taal, en het enige dat we kunnen doen is dat proberen.
Je kunt zeggen dat het essay in engere zin geen grote plaats heeft in Uphoffs oeuvre. Er is de bundel Hij zegt dat ik niet dansen kan, dat in de lijstjes met ‘eerder gepubliceerd werk’ altijd wordt aangeduid als notities, en er is Het moet eten, slapen, ademhalen dat naar mijn indruk weinig gelezen is of wordt. Er zijn ook nog wel veel her en der verspreide stukken die hopelijk ooit verzameld worden, maar het meeste werk is fictie. En die fictie vermengt Uphoff niet met essays. In een heel positieve beschouwing (!) over het werk van Herman Franke lijkt Uphoff ook afstand te nemen van de integratie van essays in verhalen:
Het essayistische element in het werk van Franke is als een constante onderstroom, op sommige plaatsen welt het op door een wak in een verhaal waar we net lekker ‘in’ zaten – hè, verdorie, denk je, moet dit nu? Zoals ik ook wel vloekend door passages in Anna Karenina of Oorlog en vrede of Schuld en boete (ik hecht aan deze oudere titel) heb geploegd, zoals ik recent door Jonathan Littells De welwillenden struinde, en steeds in de diepe en ondiepe plassen van fictieloosheid viel, poelen van meningen, opvattingen, theorieën, opeenstapelingen van feiten.
Op het droge
Maar het proberen is een drijvende kracht achter al Uphoffs werk. Vandaar dat dezelfde thematiek steeds opnieuw wordt hernomen, een sprookje als een los verhaal wordt gepubliceerd én als onderdeel van een roman, of het verhaal over een op het eerste gezicht heel nette maar bij nader inzien gewelddadige man van haar zus op verschillende manieren wordt verteld doorheen de jaren. Vandaar dat er drie romans zijn over dezelfde jeugd, telkens anders, nooit compleet. Omdat een compleet beeld niet bestaat. Je zou een spreadsheet kunnen maken met verhaalelementen die zo telkens opnieuw hernomen worden, stukjes werkelijkheid die steeds weer opnieuw onder de loep worden genomen.
Ze doet daarmee voor de lezer zichtbare experimenten met, inderdaad, de relatie tussen taal en werkelijkheid. Ze doet dat alleen niet in de plassen van de fictieloosheid, maar op het droge van de fictie.
Laat een reactie achter