Een zomer met Manon Uphoff (17)
Eén echte smartlap heeft Manon Uphoff geschreven: het Rattenlied. Ze schreef het in 2006 samen met Maarten van Roozendaal voor een evenement dat De nacht van het liefdeslied heette. Van Roozendaal tekende voor de tekst, maar uit het korte interview in deze opname blijkt dat hij ook het einde bedacht. Van Roozendaal was dan ook een van de begenadigste liedtekstschrijvers die het Nederlands in de afgelopen decennia gekend heeft:
Van Roozendaal blijkt uit het interview bovendien niet erg tevreden met deze uitvoering en wat mij betreft is dat terecht. Vijf jaar later, in 2011, maakte hij een veel betere opname van het lied. Die is dan ook meteen heel erg de moeite waard (in het commentaar op YouTube noemt iemand dit Van Roozendaals beste lied):
In aanleg komt het verhaal ook elders in Uphoffs werk voor (althans dat zegt ze zelf in een stuk dat ze over de totstandkoming van het lied schreef, Robert Kruzdlo wijst erop dat het vermoedelijk over dit verhaal gaat), er zijn ook wel Uphoff-elementen in de tekst te ontdekken: de afwezige moeder, de sprookjesachtige transformatie van een rat in een hond en daarmee de overwinning van de geest op het lichaam, de belangrijke rol die de stad speelt. Maar dat heeft ook wel iets gezochts.
Het lied is, wat Uphoff er zelf ook over zegt in De Revisor, toch vooral een smartlap, met een klein kind als onbegrepen held en dood en verderf aan het einde, waarbij alleen de Ware Liefde overwint. De stad is in dit geval echt niet Utrecht – niet smartelijk genoeg. Een echte smartlap heeft een haven én mijnen:
En zie ze daar nou met z’n tweetjes lopen
Langs de kerk, over de graven
Bij het dok en langs de haven
Naar het donkere mijngebouw
(Uphoff plaatste de volledige tekst ook in De Revisor; die staat hier.)
In die mijnen werkt de vader “voor een paar stuivers” en “diep onder de grond”. Alsof dat allemaal nog niet genoeg druipt van de ellende, stinken de straten en stegen “naar raap en kool” en hebben de huizen “vieze, gore kelders”.
Het schrijfplezier straalt kortom van de tekst af. Het stuk dat Uphoff erover schreef heet niet voor niets ‘Het ambachtelijke lied’.
En er zit natuurlijk wel degelijk een verband met de rest van het werk van Uphoff, die in de jaren voorafgaand aan het Rattenlied de ‘melodrama’s’ De bastaard en De vanger had geschreven. “Je vraagt je af wat de schrijfster bezield kan hebben om met zo’n melodrama (ik verzin de term niet, hij staat in de flaptekst) te komen aanzetten”, schreef Arnold Heumakers over De bastaard. “Bastaarden, eerstgeboorterecht, aristocratisch verval, tbc – is er iemand die van zulke zaken nog wakker ligt?” Zoiets kun je natuurlijk ook vragen over straatarme zoontjes van mijnwerkers die met een ratje door de haven zwerven.
Misschien ligt niemand wakker van hun lot; maar is er in de vroege eenentwintigste eeuw nog een manier om niet over ongekende gruwelen te schrijven zonder te klinken als een pastiche?
Robert Kruzdlo zegt
Hier staat wat je zoekt: https://www.dbnl.org/tekst/_rev002200301_01/_rev002200301_01_0010.php
Manon Uphoff
Brief over de verleiding en een hond, aan Vicomte de Valmont.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, die is het, dank! Een interessant verhaal waarin ook nog allerlei andere Uphoffiaanse elementen voorkomen, zoals de brief, en de Liaisons dangereuses. Grappig is ook dat in het grotere verhaal er gediscussieerd wordt over verschillende mogelijke eindes in het kleinere verhaal, terwijl het lied uiteindelijk nóg een andere einde heeft gekregen.
Ik heb een verwijzing in de tekst hierboven toegevoegd.
Robert Kruzdlo zegt
Het lied heeft een ander einde gekregen door interventie van de zanger Van Roozendaal. Zonder band klinkt het mooier. Een aantal gitaren maakt van de melodie een brei van geluid. Met alleen piano klinkt het chanson achtig. Ik vind het niet echt een mooi lied. Een lied dat Manon echt ook zo bedoelt heeft: hoe je ook uit legt…
Erwin Mantingh zegt
Over smaak valt niet te twisten en misschien dus ook niet over uitvoeringen, toch waag ik er een lange voetnoot aan om die in context te plaatsen. Er bestaat een opname van een derde live uitvoering, op de cd van het programma Het Wilde Westen (De Kleine Komedie, 2008). Deze houdt qua arrangement het midden tussen beide bovengenoemde uitvoeringen: de zang wordt hier alleen begeleid door Marcel de Groot op gitaar en Egon Kracht op contrabas. Daarmee heeft Van Roozendaal zijn belofte ingelost die hij meteen na de uitvoering met orkest op De avond van het liefdeslied in 2006 doet aan Manon Uhoff – nog buiten adem en met sigaret in de hand: dat hij het nog wel een keer goed op zal nemen voor haar. (De ingetogen opname uit 2011 is van een tournee waarop Van Roozendaal gezeten achter de vleugel bestaand werk uitvoerde, zonder andere begeleiding.)
Toch is mij die oer-uitvoering op de Avond van het Liefdeslied in 2006 ook erg lief. Elke keer als ik het nummer terugkijk en -luister blaast het orkest onder leiding van Egon Kracht mij van de sokken, zoals de eerste keer. Dat is mede te danken aan de enorm energieke en expressieve uitvoering door Maarten van Roozendaal. Volgens mij vond hij het vooral een tour de force om het orkest bij te benen (het tempo ligt veel hoger) en er boven uit te komen. Vandaar zijn verzuchting, nog buiten adem: ‘Holy Mozes! Ach man, dat is toch niet te doen!’. Waarna iets later de toezegging aan Manon Uphoff volgt. Mijn bewondering voor deze vertolking zal ook te maken hebben met mijn grote waardering voor die hele avond waarop een reeks memorabele liedjes werd uitgevoerd door eersterangs zangers (Wende Snijders, Huub van der Lubbe, Roosbeef, enz.), in aanwezigheid van de dichters die de liedjes hadden geschreven. Manon Uphoff is echt overdonderd door haar eigen lied – heel mooi om te zien. Is zoiets niet voor herhaling vatbaar?