Bij sommige oude begraafplaatsen vindt men soms nog een knekelveld of een knekelhuis. Dat zijn plekken, waar de beenderen van geruimde graven werden opgeborgen. Dat blijkt onder andere uit een bepaling uit de negentiende eeuw:
Na het voorschreven tijdperk zullen de graven op de openbare burgerlijke begraafplaats, welke in eigendom bezeten worden, onder toezigt der belanghebbenden, en de zoodanige dier begraafplaatsen, welke tot huurgraven verstrekken, onder het toezigt van de beheerders dezer inrigting, geruimd worden, en de beenderen, bij den anderen gezameld, zorgvuldig in daartoe bereide graven geborgen moeten worden op het knekelveld, of gemeenschappelijke, doch in gelijke klassen als boven verdeelde bewaarplaats van doodsbeenderen, welke geheel afgesloten binnen de rastering op de darde of benedenste bedding aan de zuidoostzijde der begraafplaats zal worden vervaardigd en daargesteld.
[1830; Dagblad van ’s-Gravenhage].
Het woord knekelveld ‘veld waar botten liggen’ is pas 1769-1811 voor het eerst geattesteerd (Van Veen en Van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek), zie ook: In andere dieren, welke de kinnebakken langwerpig vooruit steken, zijn dezelven verdeeld, en liggen op de knekelvelden meest afgescheiden. [1805; WNT]. Het wordt soms ook voor andere verzamelplaatsen van beenderen gebruikt, zoals op de Veluwe voor de karkassen van aangereden dieren: Het knekelveld bestaat (…) al jaren. De plek is bekend bij de vele vrijwilligers die eropuit trekken om aangereden wild op te rapen en naar dit veld te brengen. Zo blijft de natuur in evenwicht. Dassen, raven en kevers doen zich tegoed aan de dode wilde zwijnen, herten en reeën. [2015; Omroep Gelderland].
Het oudste woord lijkt knekelhuis te zijn als aanduiding voor een gebouwtje op het kerkhof, waarin de beenderen uit geruimde graven werden opgeslagen: Een oprecht Doods-hoofd van een jongh af-ghestorven Mensche, uyt het knekel-huys op gehaeld [1647; WNT]; Dat de Filosoof Diogenes geen ongelyk hadt, als hy aan den grooten Alexander, die hem in een knekelhuis vindende vroeg wat hy daar zogt, antwoordde, ik zoek de beenderen van uw Vader en van myn slaaf, maar ik kan ze niet vinden, om dat ze allen even eens zyn [1733; WNT]; Het lijdt dus wel geen twijfel, of het benedendeel van ’t bewuste gebouwtje is weleer een knekelhuis geweest [1872; WNT].
In beide gevallen gaat het om een samenstelling van het zelfstandig naamwoord knekel ‘bot, been’ met huis respectievelijk veld. Daarbij is knekel een nevenvorm van kneukel ‘bot, been van een geraamte’, zoals ook blijkt uit de volgende variant van knekelhuis: Dat alle kerkenladders en andere werktuigen, het kneukelhuis niet uitgezonderd, altoos zwart zouden geschilderd blijven [1793; WNT]. Knekel komt zelfstandig voor in bijvoorbeeld: (Hij zag) wijd over “Land voor Water” de zwarte stoopenstompen boven de sneeuw uitkomen als knekelen. [1924; WNT], Kom, scharminkel, kom, manneke van bleeke knekels![1929; WNT].
Laat een reactie achter