Een zomer met Manon Uphoff (7)
Is er een goede manier om naar een ander te kijken? Bijvoorbeeld als die ander van de Balkan komt? Daarover gaat De spelers van Manon Uphoff. Niels Mulder en Jeroen Dera wijdden er een artikel aan in een recent nummer van het vakblad Internationale Neerlandistiek, op basis van de scriptie van de eerste.
Mulder en Dera wijzen erop dat Uphoffs roman indertijd niet door iedereen even enthousiast was ontvangen. Met name Elsbeth Etty was niet erg begeesterd over jet ‘haast het parasitaire gedrag van [verteller] Manja’ tegenover de Bosniërs. Mulder en Dera vatten het aldus samen:
Etty hekelt de in haar ogen neerbuigende manier waarop Manja over haar schoonfamilie schrijft: met haar ‘laatdunkende observaties’ zet ze de Bosniërs weg als ‘onverbeterlijke, plat pratende primitievelingen zonder smaak en tafelmanieren, bijeenhokkend in een spuuglelijk ingerichte flat’. (…) De afstandelijke en soms gefascineerde houding van Manja is volgens Etty een verkeerde manier om met dit ‘leed ver weg’ om te gaan. (…) Zij concludeert dat Uphoff de ‘geborneerdheid van de ramptoerist’ centraal stelt waardoor ‘de tragiek’ niet tot haar recht komt.
Mulder en Dera besteden er een groot deel van de rest van hun artikel aan een om te laten zien dat een dergelijke visie veel nuance mist – de nuance dat fictie zich bewust kan tonen van het feit dat het fictie is – metafictie, een procedé dat je veel tegenkomt bij Uphoff. Overtuigend laten ze zien dat Manja natuurlijk niet samenvalt met Manon, en dat zelfs Manja in de roman nadenkt over de vraag in hoeverre je als westerse vrouw kunt doordringen in de ziel van een Bosniër met alle beschadigingen van de oorlog. “Ik bestudeerde hem met de nieuwsgierigheid van de negentiende-eeuwse onderzoeker” schrijft ze bijvoorbeeld over haar vriend (‘J.’), en Mulder en Dera wijzen er – volgens mij terecht – op dat zo’n kwalificatie niet per se als positief geldt. Manja doet experimentjes met J.
De onmogelijkheid om je echt in het trauma van een ander te verdiepen, en misschien wel om écht te communiceren, staan juist ter discussie in De speler. Het cliché-beeld van Bosnië – voor zover dat zo is, ik vind het geloof ik ook wel weer meevallen – is er bewust in aangebracht. Je kunt evengoed zeggen dat de Ettyaanse wens om minder afstandelijk te zijn, zelf naïef is.
Overigens is de échte Etty zich daar wel degelijk van bewust. In haar recensie schrijft ze ook:
Het lijkt erop dat Uphoff met het snobistische personage Manja iemand aanklaagt of op zijn minst ridiculiseert, maar wie? Toont Manja’s houding een aspect van wat de schrijfster zichzelf verwijt? Deelt Manja in de schuldgevoelens van J.? Vraagt ze zich achteraf misschien af waarom zij haar schoonfamilie niet eerder te hulp is geschoten? Anders dan J. had Manja al in 1993 naar Sarajevo kunnen afreizen, zoals bijvoorbeeld de Amerikaanse schrijfster Susan Sontag deed. Of is de beschrijving van Manja’s verwatenheid juist bedoeld als indirecte kritiek op een geëngageerde kunstenaar als Sontag?
Etty was zich dus wel bewust van die ‘metafictionele’ laag, maar ze vond hem zelf weer te onduidelijk. Wat wilde Uphoff met haar boek, leek ze zich af te vragen.
In dat kader is denk ik ook een passage uit Vallen is als vliegen van belang, die de Mulder en Dera wel aan het begin van hun boek aanhalen, maar waar ze verder niet op ingaan:
Het was kort na de publicatie van een boek waarin ik vrienden, familie en ook mijn man Oleg had opgevoerd. Maar hij had bedankt voor de rol van muze, waarna we in een diepe crisis waren geraakt. […]
Ik had amper meer gewerkt sins mijn Rotte Boek, mijn Gemene Boek, mijn Slechte Boek, schrijvend ‘zonder moraal of geweten’.
De metafictionele laag, het feit dat de schrijfster zelf de rotheid, gemeenheid en slechtheid van Manja ter discussie stelt, is dus ook Oleg ontgaan. De spelers is ook te lezen als een boek over hoe een schrijfster probeert haar naasten in een boek te brengen, en de onwilligheid van hun lichamen om in dat boek opgenomen te worden. Dat hier uiteindelijk die lichamen gewonnen hebben – het lijkt me sterk dat er ooit nog een boek van Uphoff komt waarin haar man een belangrijke rol speelt, al dan niet ge(meta)fictionaliseerd – vertelt misschien iets over hoe riskant dit soort gelaagdheid is als een boek ook moet verschijnen in de fysieke werkelijkheid.
Maar tegelijkertijd is Vallen is als vliegen natuurlijk zélf ook weer een verhaal, en is in ieder geval die strijd zelf dus toch ook weer in het werk terechtgekomen.
Robert Kruzdlo zegt
Ik zit met Manon in tabanco el Pasaje in Jerez de la Frontera Spanje. Voor de afspraak ben ik eerst achter mijn typemachine gaan zitten. Ook ik val als vliegen in mijn dromen en typ: De ‘comatus’ van Manon Uphof.
Ik hoor haar zeggen: Mijn familie..net circusartiesten, elementen uit een rariteitenkabinet, ze zitten in mijn bloedbaan. Ik besef..ons gezin was één lichaam. Maar, helaas het leven denkt niet na over haar eigen constructie. Om de wortels van dat absurdisme te vinden..blijkt telkens dat het absurde, het doodgewone en het tragische in elkaar geworteld zijn. Het is biologisch. Emotie, gevoel en verstand hebben een biologische logica. Het is scheikunde en neurologie. Het is lichamelijk en niet metafysisch. Hét..is het behouden van een stabiel en evenwichtig lichaam tegen talloze levensbedreigingen. Het is autopoiesis. Zo versmelten al die bestanddelen in een, mijn boek tot één geheel. Het boek mijn lichaam. Het boek wordt aan de lezer aangeboden als het (de) lichaam, in het tekstuele universum aan andere lichamen, de lezer. De lezer leest mijn lichaam.
Manon is als kind nooit gedompeld in een bad van aandacht en als ze op haar veertiende kennismaakt met het werk van De Sade, onschuldig of onwetend, jong, nieuwsgierig en ontvankelijk – en daarmee precies het soort lezer dat de Sade nodig had om zijn literaire universum van zin en betekenis te voorzien, was het voor haar een defloratie..mijn ontmaagding als lezer. De Sade sloeg het lichaam tot taal. Taal is een corset rond het lichaam.
Manon: Voor De Sade, de schrijver, is er geen bestaan buiten dat van de taal – die altijd en meteen ook ‘lichaam’ is. De Sade opgetrokken systeem een beroep doet op biologische of bloedbanden, doet een beroep op het binnen dit systeem niet-bestaande: het woordloze, fictieve, lege. Maar, Manon je kent toch de stille stem in je¿ Wat was er voor het woord¿ Lichaam, biologie, chemie en de kunstzinnige werking van de zelfdenkende neuronen¡ Zien zonder ogen in je brein. Horen zonder trommelvliezen waartegen geroffeld wordt. Geen enkele werkelijkheid buiten jou dan dat je je moet aankleden met taal, anders sta je naakt tussen de mensen die jouw boek moeten lezen.
Nog een vraag: de Sade had invloed op je als kind en nu nog. Toch¿
Dit schreef je: Verdomd, ik doe het, dacht de man. Ik vreet ze allebei op, die rotdrollen.
In twee passen was hij op de plek waar het te gebeuren stond. Hij zakte door de benen, boog zich diep voorover en stak zijn vingers in een van de hopen. Snel en zonder na te denken begon hij te eten, de ene hap na de andere.
Mijn afspraak met Manon, die stond te gebeuren. Ik had alleen nog een goed gelovig lezerspubliek nodig.