Een zomer met Manon Uphoff (4)
Als je me maar laat schrijven laat een heel andere stem van Manon Uphoff horen dan haar literaire werk. Het boekje bestaat uit brieven die ze tussen september 2009 en augustus 2010 schreef aan een stervende vriend, haar collega-schrijver Herman Franke. Er staan ook wat brieven van Franke in, maar deze zijn kort en lijken vooral bedoeld omdat hij vond dat hij niet helemaal stil kon blijven.
Hier klinkt Uphoff zonder opsmuk. Zelfs oppervlakkige kenmerken van haar literaire stijl – lange zinnen, veel beeldspraak – ontbreken op het eerste gezicht. Ze praat als met een vriend, die ze probeert op te beuren, af te leiden, naar zich toe te halen. Die ze nog niet wil laten doodgaan, maar hij is geen personage.
Nou ja dat van de beeldspraak klopt niet helemaal, maar de metaforen zijn wat minder nadrukkelijk. En dat van die lange zinnen klopt ook niet – maar de zinnen zijn vooral minder complex:
Holle Bilt. Naar buiten gegaan, het heeft net geregend, het is nog vroeg, en Herman, het ruikt zo lekker, zo’n frisgroene sappige geur, zo’n troostende geur, alsof het muziek geregend heeft, de geur komt binnen als regen in je binnenste, het is fris, bijna koud, maar zo’n frisse kou, ik zit op een tuinstoel, het is eigenlijk te koud, en ik denk na over een ding, iets wat ik je nog wilde vragen, je had het er de afgelopen keer over, hoe mensen zich aan je opdringen om nog iets af te sluiten, vooral voor zichzelf, en hoe relaties niet meer kunnen worden uitgebouwd, en ik moet je nu vragen wat ik al een tijdje denk, dring ik met deze brieven niet te veel je leven binnen, is het geen stelen van Carla, van Anna [Frankes vrouw en zijn dochter], je allernaaste naasten dat ik me zo tot jou richt, begrijp me goed, Herman, zolang jij deze brieven nog graag leest, schrijf ik ze, maar alles wat de mens doet is ook en vooral op zichzelf gericht, ze gaan over mij, niet over jou, je kan er weinig meer aan toevoegen, we zijn met deze brieven niet in gesprek, ik schaam me eigenlijk, de schaamte van de schaamteloos levende, we kennen elkaar al heel lang, in al die jaren zijn we veel over elkaar te weten gekomen, jij meer over mij dan ik over jou
En zo gaat de zin nog anderhalve pagina door. (Ik schrijf dit commentaar overigens op een kwartier fietsen van Holle Bilt, maar dit terzijde. Belangrijker nog: ik schrijf dit terwijl op dit moment een heel aardig iemand worstelt met zijn leven. Je kunt zulke brieven niet lezen zonder je eigen plaats op de wereld in de beschouwing te betrekken. Je voelt de schrijfster worstelen, ze zit daar alleen achter haar laptop – dan kun je niet verhelen dat je zelf ook achter de laptop zit.)
In het begin gaat het allemaal wat aarzelend, maar gaandeweg komt Uphoff steeds meer op gang … de allermooiste brieven schrijft ze in de maanden vlak voor Frankes dood. Doden zijn in haar werk altijd aanwezig – een dode broer voordat zij zelf geboren werd overschaduwt het leven van de hoofdpersoon van De spelers. Haar dode zus is de aanleiding voor de verteller van Vallen is als vliegen om te beginnen te schrijven.
Maar waar de doden aanwezig is, is de dood dat nauwelijks.
In juni 2010 schrijft Uphoff een brief waaruit blijkt waarom: de dood is een abstractie, net als de liefde. Ze kan alleen schrijven over concrete zaken, nee, voor haar bestaan alleen concrete zaken. En die leven. Ik zou het liefst die hele passage citeren, hij staat op de pagina’s 98-101 van het boek, koop het bij Boekwinkeltjes, het behoort tot de mooiste oden die een schrijver ooit aan het Nederlands zong, maar omdat ik hier vooral wil analyseren een stukje dat gaat over een ander onderwerp waarover de literator Uphoff meestal ook zwijgt: de liefde voor een kind, voor haar kind:
(…) we willen dat het dit kind is, en geen ander, met dit rode haar, deze sproeten, deze vochtige mond, deze harde, bottige knieën, die stem, die plannen, die visie, die frisse en bruisende levenswil. Ik heb weleens geprobeerd van een idee te houden, maar pas als het idee een vorm heeft aangenomen is er de rest, dit kan kapot, denk je, en omdat het kapot kan, moet je het behoeden en bewaren, het komt maar één keer in deze gedaante, doet zich maar één keer in het oneindige voor in deze vorm op deze plaats en dit moment. (…)
Verderop richt de schrijfster zich zelfs expliciet tot haar dochter, haar ‘frisheid’ en schrijft dan “daar is het dierbare vlees, het zachte, kwetsbare vlees. Dat vlees begrijp ik.”
Ik begrijp oprecht pas doordat ik dit alles heb overgeschreven dat Uphoff wel lange zinnen gebruikte en ook redelijk wat beeldspraak. Dat komt geloof ik doordat haar proza hier zo fris is als de levenswil van haar dochter. Juist de lengte van de zinnen, die almaar met komma’s aan elkaar geregen zinnen, stuwt haar proza hier op en laat je de urgentie voelen van iemand die nog snel dit en dat tegen een vriend wil zeggen voor hij voor altijd verdwijnt. En dat. En dat.
Schrijversbrieven worden helaas niet veel meer uitgegeven. Ik zou het échte werk niet willen missen, maar een brievenboek van Manon Uphoff, daar zou ik wel naar uitzien.
Laat een reactie achter